Page 31 - Geluk
P. 31

‘De oude Goedhartjes’, overpeinsde Ben al lopend, ‘ze deden hun naam geen eer aan. En dan had je hun zoon, opa Goedhart, de opgeklommen ijzerboer met zijn stille vrouw. Vervolgens zijn moeder, met twee klotehuwelijken. En hijzelf, niet bepaald het zonnetje in huis. Vier generaties die zich door het leven heen worstelden. En op hem na allemaal de pijp uit. Hebben ze ook nog eens twee wereldoorlogen meegemaakt. Met tachtigmiljoen doden’.
“Godallemachtig, wat is de wereld prachtig”, schamperde Ben hardop. Zo’n eenzame wandeling maakte niet het beste in hem los. Die snor was verdomme erfelijk.
Donderwolken pakten zich samen. In een taveerne vond hij beschutting. En afleiding. De serveerster was een vrolijk, mollig meisje van begin twintig. Ze schuwde de flirt niet en dat monterde Ben op. Nu en dan wisselden ze een woord, een grap, zelfs een knipoog. Zijn koffie had hij inmiddels ingewisseld voor alcoholischer bestellingen. Ze spraken af na haar dienst nog wat te drinken. Samen met haar vriend, zo bleek. Een uitstekende gozer, daar niet van. Had zo een maatje van hem kunnen zijn. Maar dit was de bedoeling niet. Dit was niet zijn plan. Rust vinden in die stevige armen, geen schijn van kans.
Hij was niet van zins zijn nederlaag te laten blijken en onthaalde hen wat kwistig op een etentje. Drie gangen. Meer flessen. De stemming steeg, de grappen gewaagder, het niveau daalde, zijn eenzaamheid zwol aan.
Uitbundig namen zij afscheid. Kussend, handenschuddend, beloftes voor een weerzien.
In een wolk van droefenis stapte hij de taxi in.
29


































































































   29   30   31   32   33