Page 97 - Blauwe stem proef
P. 97
Het huis leek het te onthouden. Het tikken van de klok klonk
luider, de eik in de tuin stond donkerder tegen de lucht. Zoals
elk jaar reden ze met zijn drieën naar de natuurbegraafplaats.
Geen woorden onderweg, alleen het geluid van de motor en
de wind langs het raam. Opa parkeerde de auto op de kleine
parkeerplaats en liep voorop, zijn handen diep in de zakken
van zijn jas. Ze wandelden over het smalle pad dat tussen de
bomen kronkelde. De grond lag vol bladeren en mos, het rook
er naar vochtige aarde en hars. De plek van hun ouders was
nauwelijks te onderscheiden van de rest: een kleine houten
schijf in de grond, met een nummer dat half was weggezakt in
het mos. Daarboven groeiden varens, en een jonge eik reikte al
naar het licht.
Ze bleven staan. Luuk keek strak naar de grond, zijn kaak
gespannen. Opa legde kort zijn hand op de stam van de jonge
boom en zweeg. Zijn gezicht was donker, zijn ogen niet lees-
baar. Elin sloot haar ogen. Ze herinnerde zich hoe haar moeder
lachte, hoe haar vader haar op de fiets duwde, hoe ze samen
onder de grote eik in hun eigen tuin hadden gezeten op war-
me avonden. Al die beelden kwamen terug, maar ze hield ze
binnenin. Ze liet er niets van zien, alsof het haar geheim was en
blijven moest.
Na een tijdje keerden ze om. Op de terugweg stopten ze bij
een klein café. Ze zaten zwijgend aan een tafel bij het raam. De
soep dampte, er was brood, boter, kaas. Niemand zei veel. Het
was eenvoudig, maar juist daardoor voelde het veilig. Voor een
moment leek het alsof de dag gewoon een dag was, en niet die
ene datum die alles meedroeg.
Thuis ging ieder zijn eigen weg. Elin trok zich terug op haar
kamer. Op de vensterbank stond de acht van speksteen, twee

