Page 38 - BOEK SELG.indb
P. 38

Rudolf Steiner — Leven en Werk
‘Wat zich in de mens vaak als herinneringen aan vroegere belevenissen ontwikkelt, heeft tegenwoordig meestal nog een bijzonder egoïstisch ka- rakter. Kijkt men minder van zichzelf vervuld, terug op wat men in de kinderjaren, de jeugdjaren, enzovoorts heeft beleefd, dan duiken – al naar gelang de leeftijd – als uit grijze diepten van de geest verscheidene men- sen op die in de meest verschillende omstandigheden deel uitgemaakt hebben van ons leven.
Wanneer u terugkijkt op het verloop van uw leven, mijn beste vrienden, terwijl u daarbij minder in uzelf bent gekeerd en minder gericht bent op wat u op dat moment belangrijk vindt aan uw eigen persoon, maar u zich in plaats daarvan veeleer richt op de gestalten waarmee u in het verleden te maken heeft gehad, die u hebben opgevoed en met u bevriend raakten, u behulpzaam waren of u misschien ook tegengewerkt hebben, wellicht soms ook wel in uw voordeel; dan zal u uit wat er op deze wijze uit de grijze diepten van onze geest opstijgt en op ons afkomt, één ding duide- lijk worden; namelijk hoe weinig reden de mens in feite heeft om wat hij geworden is aan zichzelf toe te schrijven.
Vaak is het zo, dat wij iets belangrijks met ons meedragen. Dat wij door- dat wij op een bepaalde leeftijd iemand ontmoet hebben zonder dat hij of zij daarvan weet had (of misschien juist wel degelijk weet had) – ons van iets bewust zijn geworden. Een terugblik op het leven die men onzelf- zuchtig uitvoert, is in omvattende zin samengesteld uit allerlei dat geen aanleiding geeft ons egoïstisch met onszelf bezig te houden, egoïstisch in onszelf te broeden; maar om onze blik op de gestalten te richten die naar ons toegekomen zijn. Laten wij ons werkelijk liefdevol verdiepen in wat ons tegemoet getreden is. Wij zullen vaak kunnen ervaren, dat wat ons in een bepaalde periode met antipathie vervulde niet meer zo antipathiek aanvoelt doordat wij nu de innerlijke samenhang ervan inzien. Dat deze of gene mens vaak antipathie in ons heeft opgewekt, is wellicht heel nut- tig voor ons geweest. Uit wat een mens ons aandoet halen wij vaak meer, dan uit het goede wat hij voor ons doet.
De mens zou er veel baat bij hebben wanneer hij op zo’n onzelfzuchtige manier op zijn leven zou terugkijken; wanneer hij met de overtuiging die daaruit op deze manier naar boven stroomt het leven zou doordrenken.
Wat heb ik eigenlijk weinig redenen om mij zo met mijzelf bezig te hou- den! Hoe oneindig veel rijker wordt mijn leven als ik mijn aandacht richt op de gestalten die mijn leven zijn binnengekomen.’ [07.12.18, Dornach]
XXXVIII


































































































   36   37   38   39   40