Page 16 - Altrobiografie
P. 16

1981, Willems, Visser et al. 1982, van der Laarse, Hermens et al. 1984, van der Laarse, Vermeer et al. 1986, Hermens, Willems et al. 1992)
Naar Maastricht
In 1973 werd ik gevraagd als lid van de kernstaf, de tien mensen die de medische faculteit Maastricht (MFM) van de grond moesten tillen. Ik was de enige voltijds onderzoeker. We werden nogal dwingend geconfronteerd met een “basisfilosofie”, een door de voorbereidingscommissie opgesteld document dat de richtlijnen aangaf waar we ons aan te houden hadden: Probleem georiënteerd onderzoek, eerstelijnsgezondheidszorg en de sociale wetenschappen, daar draaide het om. Wetenschappelijk onderzoek was iets waar de voorbereiders nooit rekening mee hadden gehouden. Gelukkig las je ook nog ergens “Natuurwetenschap blijft de basis waarop de geneeskunde stoelt”. Die frase was er in gekomen omdat Slater in de voorbereidingscommissie had gezeten. Hij is er later stiekem weer uitgehaald door Joep Offermans, ons hoofd voorlichting, die wel zijn soutane maar niet zijn geloof in het primaat van niet meetbare krachten had afgelegd.
De onderwijsvernieuwers hadden het ook niet zo op de natuurwetenschappen (en omgekeerd, zie verder (Hemker 1998)). Anatomie, fysiologie en biochemie waren bij voorbaat verdacht. Anatomie, voor zover nodig, kon je dat wel van een chirurg leren. Voor de fysiologie had men iemand gevonden waarvan bekend was dat hij aan een schoolbord en een krijtje genoeg had. Ik voorzag het ergste voor het biomedisch onderzoek en kwam met een tegencandidaat. De vriend die ik op het oog had was weliswaar een heel origineel onderzoeker maar, ik moest het erkennen, ook zo chaotisch dat hij als hoogleraar niet aanvaardbaar bleek. Ik was daarom heel gelukkig toen daar uiteindelijk toch een gedreven onderzoeker benoemd werd: Rob Reneman. Hij bleek ook een begaafd organisator; mijn initiatief om “Hart en Vaatziekten” tot een centraal thema van onderzoek te maken heeft hij met gloed en verve uitgewerkt, beter dan ik het zelf ooit gekund had. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de onderzoeksschool CARIM – een voorloper van en een voorbeeld voor, veel instituten die daarna kwamen, zowel in Maastricht als elders.
In die eerste jaren bleef biomedisch onderzoek toch zoiets als vreemdgaan: Als je het al deed moest je het niet aan de grote klok te hangen. Dit gebrek aan aandacht heeft een weldadige luwte geschapen waarin Rob en ik ongestoord het Biomedisch centrum hebben kunnen oprichten en bemannen.
Intermezzo: Dankbaarheid
Ik moet erkennen dat ik heb onderschat wat de verhuizing naar Maastricht voor de familie zou betekenen. Tot op de dag van vandaag ben ik Constance dankbaar dat ze instemde met ons vertrek naar Maastricht. Ik moet eerlijk bekennen dat ik die baan in Maastricht niet had moeten nemen als ik toen had kunnen inzien wat voor gevolgen dat zou hebben voor haar carrière als psychiater. Maastricht was een psychoanalytische woestijn maar toch heeft ze op den duur een mooie praktijk weten op te bouwen en haar lessen in de psychoanalyse werden beroemd. In de lof die ik daar af en toe nog steeds over hoor, klinkt
16


































































































   14   15   16   17   18