Page 25 - Altrobiografie
P. 25

groep was de ontdekking door Chris Reutelingsperger van het “vascular anticoagulant” nu beter bekend als annexine V (Reutelingsperger, Kop et al. 1988). Zowel Johan als Chris bouwden in de loop der jaren een zeer succesvolle eigen groep op. Beiden zullen ze een dezer jaren wel hun afscheidsrede houden en ik zal hen niet het gras voor de voeten wegmaaien door in meer detail op hun werk in te gaan
Onze interesse voor de fysiologische chemie betekende niet dat we de biochemie verwaarloosden. Integendeel, in 1994 kregen we een programma-subsidie van NWO – Spinozaprijzen bestonden nog niet – waarmee we ook op fundamenteel gebied weer konden bijdragen. Dat heeft o.a. geleid tot het prachtige onderzoek van Theo Lindhout over hoe een fosfolipide-oppervlak precies bijdraagt aan de werking van het protrombine omzettende enzymcomplex en tot een van de meest geciteerde artikelen van onze afdeling over de interactie tussen annexine V en phospolipiden, bestudeerd met behulp van ellipsometrie, onder leiding van Wim Hermens.
Dat trombinegeneratie ook goed gebruikt kon worden voor fundamenteel onderzoek bleek uit het onderzoek van Suzette Béguin naar
Plaatjes worden geactiveerd doordat stoffen in het plasma binden aan receptoren, eiwitten verankerd in de plaatjesmembraan. Zwaal c.s. die ontdekt hadden hoe plaatjes de voor de trombinevorming noodzakelijke fosfolipiden leverden (zie boven) hadden ook gevonden dat dat proces het beste in gang gezet werd door collageen14 en trombine. Inderdaad bevat de plaatjesmembraan receptoren voor zowel collageen als trombine. Maar hoe kan het dan dat plaatjesrijk plasma stolt zonder dat er fosfolipiden aan zijn toegevoegd? Suzette liet zien dat fibrine de plaats van collageen kon overnemen, dus dat fibrine niet het passieve eindpunt is van de bloedstelping maar zelf weer bloedplaatjes activeert (Kumar, Beguin et al. 1994, Kumar, Beguin et al. 1995), een resultaat dat onlangs in detail door anderen is bevestigd (Mammadova-Bach, Ollivier et al. 2015). Het bleek dat remming van welke plaatjesreceptor dan ook, altijd ook de trombinevorming in plaatjesrijk plasma verminderde. Dit loste b.v. een raadsel op dat sinds 1948 bestond: hoe kan het dat een aangeboren afwijking van het bloedplaatje er toe leidt dat er minder protrombine wordt omgezet (Bernard and Soulier 1948, Beguin, Keularts et al. 2004).
De continue thrombinegeneratietest
Nog in Parijs deed Suzette een proef die ons leven zou veranderen: ze bedacht dat, om te weten hoe trombine ontstond in, en verdween uit stollend plasma, je misschien niet iedere keer een monstertje hoefde te trekken maar dat je een substraat aan het plasma kon toevoegen dat, gedurende het stollingsproces omgezet zou worden door het ontstane trombine, zodat je aan het verloop van de productvorming het verloop van de trombine activiteit direct kunt volgen. De eerste proeven werkten voor geen meter omdat het substraat opraakte lang voordat de trombine weer was verdwenen. We moesten dus een slecht substraat hebben dat zo langzaam werd omgezet dat het niet op raakte, een “slecht”
14 De belangrijkste vezelstof in bindweefsel, in een wond komen plaatjes er mee in contact.
25


































































































   23   24   25   26   27