Page 28 - Altrobiografie
P. 28

In mega-grote clinical trials is aangetoond dat DOACs, in standaarddosering gegeven, niet slechter lijken te werken als de gebruikelijke, wel gecontroleerde, AVK-behandeling (zie bv (Providencia, Grove et al. 2014) .
Het nadeel van de DOACs is dat ze stinkend duur zijn. Voor diegenen die graag geld willen verdienen aan de verkoop van DOACs is de conclusie duidelijk; het geld dat je anders besteed aan de laboratoriumcontrole van de AVK-behandeling kun je beter aan ons geven. Dat er geen laboratoriumcontrole nodig is van de werking van DOACs is dus een belangrijk verkoopargument en dit argument wordt onweerlegbaar gesteund door de uitkomst van die grote trials. Ook is het gebruik van DOACs veel gemakkelijker zowel voor de arts (geen verwijzingen meer naar de trombosedienst), als voor de patiënt (nooit meer om de zoveel weken geprikt worden).
Toch zit er een addertje onder het gras, in de praktijk blijken er behoorlijk wat bloedingen voor te komen, zoals kan worden afgeleid uit het feit dat de fabrikanten van deze geneesmiddelen inmiddels 775 miljoen dollar hebben betaald in zo’n 25000 rechtszaken over het effect van een van die DOACs.(NN 2019)
Hoe kan dat nou terwijl toch zo duidelijk was aangetoond dat de DOACs net zo goed waren als de AVKs?
Het addertje schuilt in de grote getallen. Wat goed is voor de gemiddelde patiënt is nog niet noodzakelijkerwijze goed voor iedere individuele patiënt. Dat ligt er helemaal aan in hoeverre die individuele patiënt lijkt op de gemiddelde patiënt. Als ik een bloeddrukverlagend middel wil uitproberen kan ik er met goed fatsoen van uitgaan dat iedereen wel zo ongeveer een bloeddruk van 120/80 heeft als hij niet ziek is. Ik hoef dus geen rekening te houden met een uitgangssituatie met een grote biologische variatie. Als ik een knie wil vervangen moet ik echter geen grote knie in een klein beentje willen zetten of omgekeerd. Hier moet ik wel degelijk rekening houden met het feit dat er grote en kleine mensen bestaan.
Zoals we in de bovenstaande grafiek al hebben gezien varieert het trombinevormend vermogen enorm tussen personen, net zoals lengte of schoenmaat, helemaal niet zoals de bloeddruk of de bloedbezinking. Het is dus helemaal niet gezegd dat een vaste dosis van een antistollingsmiddel u uit de gevarenzone haalt als u van huis uit al veel trombine maakt. Of dat het u juist in de gevarenzone brengt als u van huis uit karig bent met het maken van trombine.
Daar komt nog iets bij: behalve dat het trombinevormend vermogen per individu sterk verschilt, verschilt ook de reactie op een vaste dosis antistollingsmiddel geweldig. Dat hebben we getest door gewoon een vaste concentratie van zo’n middel toe te voegen aan individuele plasma’s. Eerst in enkele tientallen monsters, daarna in 7654 monsters uit een lopende studie die wij doen samen met het Nederlands Tweeling Register (Boomsma, Orlebeke et al. 1992, Boomsma, Wijmenga et al. 2014). Hieruit is absoluut duidelijk dat niet
28


































































































   26   27   28   29   30