Page 83 - Altrobiografie
P. 83
haar had meegebracht “voor de gezelligheid of om zijn Frans te oefenen”, meldt hij met licht sarcasme. Dat van die gezelligheid klopt wel, zegt hij, “maar ze was ook gewoon strontgoed in haar vak. Dat geloofden ze hier niet.”
Tot overmaat van ramp werd Hemker ook nog eens ziek. Althans, hij was het al, “maar nu was ik bijna dood”. Colitis ulcerosa, een chronische darmontsteking, een familiale aandoening (broer, nicht, kinderen) die hem zo te pakken kreeg dat hij twintig kilo afviel “en iedereen ook dacht dat ik doodging. Ook op de afdeling, die was al verkaveld, promovendi en buitenlandse stagiaires werkten nu voor iemand anders. Suzette had het in mijn afwezigheid heel moeilijk daar.”
Een operatie moest redding brengen en deed dat ook. “Mijn hele dikke darm is eruit gesleuteld.” En dus kwam hij terug en wist beetje bij beetje zijn positie te heroveren: “De scherpe kantjes gingen eraf, men begreep dat het toch niet zo gek was wat we deden.”
Nee, zijn leven bestaat niet alleen maar uit wetenschap. Hij heeft andere bezigheden binnenshuis, zogezegd, waar hij ook graag over praat. Een favoriet onderwerp is koken. Een wederzijdse bekende die hoort dat de verslaggever hem thuis zal opzoeken: “Gaat-ie voor je koken?” Het klonk bijna jaloers. Hemker schreef ooit zelfs een kookboek samen met chefkok Jacques Zeguers.
En literatuur dus, inclusief de schrijvers, eveneens een geliefd onderwerp.: “Ik heb ooit in Parijs een avondje genoeglijk zitten drinken met W.F. Hermans. Dat fameuze chagrijn van hem viel reuze mee hoor. Hella Haasse heb ik kookles gegeven, ze is hier ook een keer thuis geweest.”
En klarinetten bouwen, of opknappen. “Kom maar even mee.” Op zolder, onder de ruwe dakspanten, is zijn werkplaats. Keurig in gelid op de werkbank een hele rij kale stukken buxushout, “het moet buxus zijn, moet je kijken wat mooi, net ivoor.” Hij laat er liefkozend zijn vinger over glijden. Ergens staat een klarinet “uit de tijd van Mozart, tweede helft achttiende eeuw”. Maar hij speelt niet meer zo veel, ook niet op de fagot, “mijn embouchure is minder geworden, daar moet ik weer op oefenen”.
Koken, muziek maken, lezen, knutselen (“als ik iets ben is het een knutselaar”); er zijn duizend dingen die Coen Hemker liever doet dan besturen. En toch werd hij rector. Waarom? Tja, het moest, vond hij, de tijd vroeg erom.
Want ofschoon er in de eerste vijf jaar na de stichting van de RL stevige resultaten op onderzoeksgebied waren geboekt, met name in de cardiologie, biochemie, fysiologie en farmacologie, was dat toch vooral aan eigenwijze wetenschappers als Rob Reneman en Hemker zelf te danken. “Research was toen niet salonfähig hier”, zegt hij.
Maar het zijn de vroege jaren tachtig, het economisch getij begon tegen te zitten, er dreigden bezuinigingen en omdat Maastricht door zowel de zusterinstellingen als in de politiek nog steeds niet voor vol werd aangezien was het verre van ondenkbaar dat de hele winkel met één Haagse pennenstreek weer gesloten zou worden. Een goed wetenschappelijk profiel was dan wel het minste wat je in de strijd moest gooien, vond Hemker, en dus stelde hij zich kandidaat voor het rectoraat.
Kat in het bakkie, zo’n gerenommeerde wetenschapper als boegbeeld? Nou nee. Het college van bestuur, vooral voorzitter Rob van den Biggelaar, was tegen. Hoewel Hemker was voorgedragen door het college van decanen. Toen nog een bescheiden clubje overigens: geneeskundedecaan Co Greep en Hans Philipsen namens de voorloper van gezondheidswetenschappen, plus de scheidende rector. En ze hadden de steun van het hooglerarencorps.
Hemker: “Rob verzette zich. Hij stuurde medio ‘81 een brief naar de decanen, die heb ik helaas niet, maar wel het antwoord.”
83