Page 219 - In de ban van bloedstolling
P. 219

lijk aan de binnenzijde van de cel voorkomen en vrijwel niet aan de buitenzijde. Deze asymmetrie bleek van groot belang voor de bloedstolling, omdat alleen membranen die fosfolipi- den met een negatieve geladen kop bevatten kunnen dienen als oppervlak waaraan stollingsfactoren hechten en elkaar zo sneller kunnen vinden.
In 1977 kwam Zwaal naar Maastricht en vervolgde zijn on- derzoek door zijn bevindingen naar bloedplaatjes te vertalen. Hieruit werd duidelijk dat wanneer het bloedplaatje geprikkeld wordt, zoals in een wond door het blootgelegde collageen of bij trombose, het inderdaad de asymmetrie van het membraan verliest. De fosfolipiden, die gewoonlijk aan de binnenkant van de cel zitten, verschijnen dan aan de buitenkant waardoor het stollingsbevorderende oppervlak op de juiste plek enorm toe- neemt. Deze transformatie van het bloedplaatje kwam bekend te staan als de ’flip-flop’.
De flip-flop
In rusttoestand zitten de stollingsbe- vorderende fosfolipidenkoppen aan de binnenkant van de bloedplaatjes- membraan, maar door de flip-flop ko- men ze in contact met het plasma. Net als collageen activeert trombine dus zelf het bloedplaatjesmembraan om de vorming van nog meer trombine te stimuleren. Trombine en collageen versterken bovendien elkaars werking.
195


































































































   217   218   219   220   221