Page 116 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 116

104 Bloedstolling en bloedingsneiging
de hand van stollingsparameters aan te geven in welke laag van de aorta het aneurysma zich afspeelt. Een ander specifiek onderzoek betrof de interactie van stollingsfactoren met bloed- plaatjes, in het bijzonder factor V, fibrinogeen en factor VIII. Bij een patiënte met een ernstige factor V deficiëntie bleek dit tekort niet verantwoordelijk voor de verlengde bloedingstijd. Het onderzoek werd uitgebreid naar de lokalisatie van factor V aan de bloedplaatjesmembraan, waarbij door toepassing van nieuwe isolatiemethoden, factor V volledig afwasbaar bleek van de trombocyt. Door middel van lysis van bloedplaatjes, waarbij hoge factoractiviteit vrij- kwam, en fluorescentieonderzoek, werd het aannemelijk dat factor V intracellulair geloka- liseerd is. Ook werd onderzocht hoe factor V tijdens het aggregatie- en release-proces van normale bloedplaatjes vrijkomt.
Zoals gezegd deed de groep van Ten Cate onderzoek naar bloedplaatjesfuncties. Dit onderzoek richtte zich op de rol van cyclisch AMP, en de rol van cyclisch AMP- afhankelijke proteïnekinases in humane bloedplaatjes. Voor dit onderzoek werden de bepaling van cyclisch-AMP, de bepaling van kinase activiteit en de polyacrylamide- gelelektroforesetechniek gestandaardiseerd. Als model voor de isolatie van cyclisch AMP- afhankelijke proteïnekinases werd gebruik gemaakt van de runderbijnierschors, waarbij een snelle isolatiemethode door middel van kolomchromatografie werd verkregen. Toepassing van deze snelle isolatiemethode op humane bloedplaatjes bleek echter niet het gewenste resul- taat op te leveren. Een nieuwe methode werd vervolgens uitgewerkt, waarbij ultracentrifuge- ren, precipitatie met ammoniumsulfaat, gelfiltratie en DEAE-sephadexchromatografie resul- teerden in meerdere eiwitfracties. Deze eiwitten bleken c-AMP-afhankelijke proteïnekinase- activiteit te bezitten. Het verdere onderzoek zou zich richten op isolatie van een acceptor-eiwit uit trombocyten, het bereiden van antistoffen tegen de 3 proteïnekinases en onderzoek naar de effecten van deze antistoffen op de biochemie van bloedplaatjes. Tevens werd geprobeerd om de lokalisatie van deze enzymen elektronenmicroscopisch vast te stellen.25
Wat uit deze - fragmentarische - beschrijvingen moet blijken is dat het stollingsonderzoek duidelijk de moleculaire wending had genomen. Ultracentrifugeren, precipitatie, gelfiltratie en DEAE sephadexchromatografie waren technieken waarmee macromoleculen geïsoleerd konden worden. Wat een enorm verschil met de karakterisering van stollingsfactoren die door Kettenborg (zie hierboven) twee decennia eerder werd gegeven!
VIII.3 Ten Cate en hemofilie
Na zijn promotie hield J.W. ten Cate belangstelling voor stollingsproblemen en kreeg hij een groeiend aantal hemofiliepatiënten onder behandeling. Zoals in het vorige hoofdstuk gememoreerd hadden Ten Cate en Victor Kunst beiden de stelling bij hun proefschrift op- genomen dat het wenselijk zou zijn dat hemofiliepatiënten zich zouden organiseren. Eerst- genoemde had de kinderen van Hans de Witte onder behandeling. De Witte was filmjournalist en directeur van het Leidsepleintheater en zou later directeur van het Holland Festival wor- den. Dat was dus iemand met gevoel voor public relations en met goede contacten, en hij werd dan ook gevraagd voor het NVHP-bestuur.
In de jaren zeventig was de behandeling van hemofiliepatiënten in Amsterdam en omge- ving enigszins in wanorde geraakt zoals ook in het vorige hoofdstuk is aangegeven. De komst van cryo’s had de relevantie van de kliniek in Huizen voor langdurige opnames ter discussie gesteld. In Amsterdam was er een soort van verdeling ontstaan. De behandeling van kinderen met hemofilie behoorde tot de taak van de Kinderkliniek van het Binnengasthuis met Hui- zen als dependance. I.A. Mochtar had daar de leiding over. Volwassen hemofiliepatiënten in


































































































   114   115   116   117   118