Page 16 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 16
4 Bloedstolling en bloedingsneiging name wijst hij op de wereld van verschil met de situatie van drie decennia eerder2:
‘... the appearance of our laboratories is changing rapidly. When I first worked on coagulation nearly 30 years ago, my stock-in-trade consisted of an ancient gas water-bath (which I still use) and a stop-clock bought in a street market. Total capital outlay about £ 4. Looking back on the work I did with this equip- ment, I believe I was overcapitalised. Now one needs preparative and analytical ultracentrifuges and electrophoresis apparatus, gas chromatographs, fraction collectors, velodynes and much else running into terms of thousands of pounds. The amusing thing is that the final and crucial test of the products of all this is still the test-tube and stop-watch! This increase in complexity of techniques and apparatus, and a consequent increase in complexity of ideas, is part of a general trend in biology. The pursuit of a physiological problem takes us successively into biochemistry, biophysics, physics and finally, unless one is careful, into metaphysics.’
In het begin van de 20ste eeuw was er een schema opgesteld waarmee het bloedstollingsme- chanisme werd verklaard op basis van slechts vier stollingsfactoren: fibrinogeen, protrom- bine, weefselfactor en calciumionen.3 Dit klassieke schema - opgesteld door de in Duits- land woonachtige Paul Morawitz - voldeed een kleine halve eeuw, maar na de Tweede Wereldoorlog begonnen er publicaties te verschijnen waarin de ene na de andere nieuwe bloedstollingsfactor werd geponeerd. De nieuwste fysisch-chemische instrumenten en tech- nieken werden toegepast om deze factoren te isoleren en te karakteriseren. Daarbij kwam ook de immunologie te hulp en het onderzoeksveld werd uitgebreid naar de moleculair-genetische achtergrond van bloederziektes en trombose.
In 1954 verenigde een kleine internationale groep onderzoekers zich, daarbij geholpen door een subsidie van het National Heart, Lung and Blood Institute van de Amerikaanse National Institutes of Health (NIH). Zij vormden het International Committee on Throm- bosis and Haemostasis (ICTH) welk comité jaarlijks bij elkaar kwam. Het aantal leden van het comité moest noodgedwongen laag blijven om het hanteerbaar te houden. Maar de belang- stelling voor het veld van trombose en hemostase en de biologie van de bloedvaten groeide enorm zodat werd besloten het comité open te gooien. In 1969, tijdens de 15de jaarlijkse bijeenkomst van de ICTH in Bath (Verenigd Koninkrijk), werd besloten tot de vorming van de International Society on Thrombosis and Haemostasis (ISTH). Tot de onderzoeksvelden werden onder meer gerekend de functies van bloedplaatjes, fibrinolyse, trombolyse en de mechanismen van pathologische trombose. Fritz Koller uit Zwitserland werd verkozen tot President van de vereniging en er werd een ISTH Council ingesteld met Sol Sherry uit de V.S. als voorzitter. In 1969 groeide de vereniging meteen tot zo’n tweehonderd leden. Een belangrijke activiteit van de ICTH die door de nieuwe club werd voortgezet was het bereiken van consensus in de chaos van aanduidingen en namen voor bloedstollingsfactoren.4
Hemostase en trombose in Nederland
In de jaren vijftig en zestig begaven ook Nederlandse artsen en wetenschappers zich op dit nieuwe onderzoeksterrein. Internisten specialiseerden en organiseerden zich in de behande- ling van trombose en bloederziekte (hemofilie). Zo ontstonden organisaties zoals de trom- bosediensten, het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst van het Nederlandse Rode Kruis en hemofilieklinieken. Dit zouden instellingen worden waarmee Nederland een zekere wereldfaam zou verwerven. Ook aan de universiteiten van Leiden, Amsterdam en Utrecht - en later Maastricht - ontstonden teams van onderzoekers die zich bezighielden met de medische en wetenschappelijke problemen van de bloedstolling. De initiatiefnemers van het eerste uur zijn inmiddels overleden, waaronder Jordan, Van Creveld, Haanen, De Vries, Mochtar, Roos, Veltkamp en Vreeken. Maar van diegenen die in de jaren zestig en zeventig