Page 218 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 218

206 Bloedstolling en bloedingsneiging
plaats in het CLB, en omvatte bloedgroep- en Rhesusbepaling en testen op syfilis, hepatitis B, antistoffen tegen hiv en later hepatitis C toen deze testen beschikbaar waren gekomen.
De organisatie van de bloedafname bij een plasmacampagne berustte bij de desbetreffende plaatselijke afdeling van het NRK. Leden van de Rode Kruis-‘kolonne’ maakten het afname- lokaal geschikt voor de bloedafname. Zij hielpen voorts bij de bloedafname zelf (bijvoorbeeld het schudden van de fles of zak ter voorkoming van stolling). De verantwoordelijkheid voor de technische gang van zaken, welke uitvoerig was beschreven en vastgelegd, berustte echter bij het CLB van het NRK. Op een ‘plasma-avond’ was vanuit dat CLB ervaren personeel aanwezig dat het prikken voor de bloedafname verzorgde. De begeleiding na het prikken was zodanig dat, als een donor alsnog van de kaart zou raken en flauw vallen, die persoon zich redelijkerwijs niet kon verwonden. De kolonne-arts of een vervanger (bijvoorbeeld een plaat- selijke huisarts) was meestal aanwezig, maar dat was niet dwingend voorgeschreven.
De personen belast met de uitvoering van de bloedafname werden hoofdzakelijk gere- kruteerd uit personeelsleden en ex-personeelsleden van het CLB. Dat gebeurde op vrijwillige basis en zij kregen alleen een onkostenvergoeding. Het waren voornamelijk analisten, labo- ranten en doktersassistenten. Een probleem was wel dat de bewerking van het bloed niet direct volgend op de afname kon plaatsvinden, en daardoor de opbrengst aan bijvoorbeeld factor VIII onmogelijk optimaal kon zijn. Een - structureel - probleem was dat het CLB de campagnes organiseerde voor het inzamelen van plasma. Voor het grootste deel van de cellu- laire of labiele bloedcelconcentraten - voortkomend uit de winning van 26.000 liter plasma - was geen bestemming (zie hieronder). De bloedwinning via het alternatieve spoor - namelijk de bloedbanken - leverde voldoende cellulaire bestanddelen op om in de behoeften van de ziekenhuizen te voorzien. De enige mogelijkheid om deze bestanddelen een goede bestem- ming te geven verliep dan ook via zusterorganisaties búiten Nederland, en dat gebeurde ook regelmatig.8
In 1981 leverden de bloedbanken 156.000 donoreenheden volbloed en 353.000 donoreen- heden erytrocyten; 59.000 donoreenheden trombocyten en 50.000 donoreenheden plasma.9 De plasmacampagnes van het CLB werden gehouden in ongeveer 300 kleinere plaatsen in Nederland. Daarmee was het CLB begonnen in 1948 en het betrof toen 30.000 donaties. Geleidelijk aan is dit aantal gestegen, en in het begin van de jaren tachtig schommelde het aantal rond 100.000 per jaar. Lang bleven de erytrocyten uit deze donaties ongebruikt en wer- den ze, zoals gezegd, weggegooid maar in de tweede helft van de jaren tachtig werd een deel van de rode bloedcellen doorgeleverd aan het Amerikaanse Rode Kruis ten behoeve van het New York Blood Center in de V.S. In 1983 werd door de bloedbanken 60.000 liter plasma ingezameld en door het CLB 26.000. Om te voorzien in voldoende stollingsfactor VIII was er in dat jaar 130.000 liter benodigd, zodat er door het CLB 44.000 liter plasma uit het buitenland (o.a. België) werd geïmporteerd.10
XIII.3 Kritiek op de plasmacampagnes van het CLB
Zoals gezegd was veel van de handel in bloed en bloedproducten in de Verenigde Staten in handen van commerciële partijen. Vaak werd de donor betaald, een gang van zaken waar men in Nederland - met haar systeem van bloedgiften om-niet - sceptisch tegenover stond. Maar nog zorgwekkender werd gevonden dat voor de bereiding van Amerikaanse bloedproducten ook gebruik werd gemaakt van geïmporteerd bloed vanuit de Derde Wereld. Aan het eind van de jaren zeventig van de vorige eeuw publiceerden Cees Smit en Piet Hagen kritische arti- kelen over de handel in bloed. Smit is een hemofiliepatiënt en Hagen vader van een zoon


































































































   216   217   218   219   220