Page 219 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 219
XIII. De molecularisering van gedoneerd bloed 207
met hemofilie, dus mogelijk waren zij ook emotioneel betrokken bij de structuur van de bloedinzameling. Eén van hun toenmalige artikelen is een interview met de directeur van het Canadese Continental Pharma, Thomas O. Hecht, die een verklaard voorstander was van de internationale handel in bloedproducten en bereid was om bloed- en plasmadonoren te be- talen. Import uit Nicaragua kwam, aldus Hecht, al niet meer voor en plasma uit Lesotho werd uitsluitend voor diagnostische doeleinden toegepast. Hij verdedigde zijn commercie met het argument dat het monopolie van het Rode Kruis doorbroken moest worden. Liever zag hij de commerciële en de ideële bedrijven samenwerken op basis van de aanname dat men plasma moet beschouwen ‘als een gewone grondstof die geld oplevert, net als olie’.11
De in kwantitatief opzicht belangrijkste plasmaproducten van het CLB waren stollings- factor VIII en albumine. Hemofiliepatiënten waren dan ook zeer betrokken bij de ophef rond de plasmacampagnes. Hun patiëntenvereniging NVHP was een belangrijke kracht in de infrastructuur rond stollingspreparaten, en de vereniging had een speciale ‘Stollings- factorpreparatencommissie’. Tijdens haar Algemene Ledenvergadering van 28 april 1979 sprak de vereniging twee dringende wensen uit. In de eerste plaats dat er voor hun patiënt- leden keuzevrijheid zou bestaan uit drie typen stollingspreparaten: het zogeheten cryo- precipitaat, halfconcentraten en hooggezuiverde concentraten van factor VIII, welke laat- ste een zo hoog mogelijke stollingsfactorgehalte zouden moeten bezitten. En ten tweede dat Nederland op zo kort mogelijke termijn zelfvoorzienend diende te zijn in de groeiende be- hoefte aan die producten.12
Tekorten aan stollingsfactor VIII kon men enerzijds uitleggen als een tekort aan plasma als grondstof, maar anderzijds kon het ook worden geïnterpreteerd als een zuiveringsprobleem. Met name bij de bereiding van concentraten en hooggezuiverde concentraten ging er veel factor VIII verloren.13 Wellicht dat bij minder productieverliezen Nederland wél zelfvoorzie- nend gemaakt kon worden. Deze problemen kwamen ook aan de orde bij een discussie in de Tweede Kamer over ‘Vraagstukken rondom bloedtransfusie’.14
Met de opkomst van de commercie leek de NRK-traditie niet meer toegesneden op de eisen van de ‘moderne’ tijd, die van de jaren tachtig van de 20ste eeuw. Ongelukkig genoeg diende zich net in die tijd - meer in het bijzonder in de winter van 1982/83 - de ziekte aids aan. De regionale bloedbanken en het CLB zouden eigen strategieën ontwikkelen om hun klanten, met name de hemofiliepatiënten, te beschermen tegen de infectie die tot aids leidde. In februari 1983 stuurde het bestuur van de NVHP een brief naar haar leden met de mededeling dat in de Verenigde Staten aids werd gemeld bij hemofiliepatiënten. Over de oorzaak was weinig bekend maar er was een reële mogelijkheid dat het was verlopen via besmetting met stollings- factorpreparaten.15
In het begin van de aidsepidemie werd veel aandacht gegeven aan voorlichting. In voor- noemde winter, namelijk op zondag 30 januari 1983, werd op initiatief van het CLB een bijeenkomst belegd (later door aanwezigen aangeduid als Bloody Sunday), waar het CLB samen met vertegenwoordigers van het COC, de CMBC, de Inspectie Volksgezondheid, de regionale bloedbanken en behandelaars werd overlegd welke stappen moesten worden geno- men om het risico van hiv-overdracht te beperken. Dit leidde ertoe dat binnen enkele weken de voorlichting aan alle donoren omtrent de risico’s van hiv/aids voor bloedtransfusies op gang kwamen. Bovendien werd aan mannelijke homoseksuelen met wisselende contacten gevraagd af te zien van bloeddonatie. Achteraf bezien zijn dit bijzonder belangrijke maat- regelen gebleken. Nederland liep hiermee voorop. Vervolgens werd de plasma pool-grootte voor de bereiding van factor VIII-concentraat verkleind. Dit alles als voorzorgsmaatregelen zolang de oorzaak van aids onduidelijk was.16