Page 262 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 262
250 Bloedstolling en bloedingsneiging
Hierboven hebben we gezien dat in Nederland (alsmede in het V.K. en de Scandinavische landen) werd geijverd om de tromboplastines te standaardiseren. In de V.S. was J.B. Miale er overigens een groot voorstander van om plasma’s als referentiestandaarden te gebruiken.51 Ook in dit geval waren er veel problemen te overwinnen omdat plasma natuurlijk een geheel andere referentie is dan volbloed en dat in bloed van patiënten op orale antistolling de zogehe- ten PIVKA’s (zie hoofdstuk VI) een rol spelen die in artificially depleted plasma’s niet aan- wezig zijn. Loeliger was dan ook geen voorstander van het gebruik van plasma-standaarden om de stollingstijden tussen tromboplastinepreparaten onderling te kunnen vergelijken.
Vanaf de oprichting werd RELAC gedeeltelijk bekostigd door de FNT (zie de hoofd- stukken III en XX) die behoefte had aan standaardisering en kwaliteitscontrole van de door de diensten toegepaste stollingsbepalingen. Voorts kwamen er gelden van het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid (RIV), later RIVM. Bij het RIVM zouden de standaarden en referen- tiematerialen worden opgeslagen afkomstig van het ‘Bureau Communautaire de Référence’ (BCR). Dit BCR was opgericht door de Europese Commissie en Loeliger werkte ermee samen om uiteenlopende tromboplastine-referentiematerialen te ontwikkelen. In 1991 werd voor het laatst subsidie van het RIVM ontvangen voor de kalibratie van tromboplastinepreparaten. In dat jaar werden in het kader van de overeenkomst met het RIVM door RELAC 22 batches Trombotest gekalibreerd. Voor iedere batch werd de International Sensitivity Index (ISI) be- paald, waarbij gebruik werd gemaakt van een referentiebatch die met de waterbadmethode (manuele methode) tegen het Internationale Referentie Preparaat OBT/79 werd gekalibreerd. Voor iedere batch werd een correlatiecurve bepaald die het verband tussen stollingstijd en INR gaf. De stollingstijdbepalingen voor de kalibratie van Trombotest werden uitgevoerd door 12 laboratoria terwijl de verantwoordelijkheid voor de kalibratie bij RELAC bleef berusten. Vijf batches werden afgekeurd omdat hun correlatiecurven buiten het toegelaten bereik ble- ken te liggen; vier batches werden afgekeurd vanwege sterke agglutinatie met erytrocyten.52 RELAC had dus grote invloed op de toelating van commerciële producten. Ondanks het feit dat de industrie niet altijd ingenomen zal zijn geweest met het RELAC-oordeel, was de re- latie tussen beide door de jaren heen erg goed. Dat lag ongetwijfeld aan de onpartijdigheid waarmee RELAC te werk ging.
XV.6 Een landmark klinische studie in Nederland: de 60+ reinfarct study
In 1981 bestond de FNT tien jaar en die gelegenheid werd aangegrepen om een belangrijke klinische studie die vanuit Leiden was geëntameerd voor het voetlicht te brengen.53 Dit zo- geheten 60+ onderzoek werd uitgevoerd in de periode van 1976 tot 1979 binnen zes Neder- landse trombosediensten. Eerder in dit hoofdstuk hebben we gezien dat onder veel medici - in binnen- en buitenland - veel twijfel heerste aan het nut van langdurige antistollingstherapie na een doorgemaakt hartinfarct. In 1976 werden desondanks in Nederland ongeveer 120.000 patiënten langdurig behandeld met orale anticoagulantia na een myocardinfarct. Deze thera- pie werd gerechtvaardigd door twee onderzoeken alsmede door het feit dat het functioneren van de Nederlandse trombosediensten als zeer goed werd beoordeeld, d.w.z. relatief weinig bloedingen bij toch voldoende antistolling. In eerdere onderzoeken waren te weinig patiën- ten geëvalueerd van hogere leeftijd, en daarom werd een nieuwe studie ontworpen, onder personen met een leeftijd >60 jaar.
Net als bij eerdere onderzoekingen waren de parameters voor de beoordeling de mor- taliteit, het percentage recidief van het myocardinfarct en de incidentie van cerebrovasculair accident en bloedingen. Na een uiterst strenge selectie, waarbij ruim 60% van de patiënten af-