Page 263 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 263

XV. Antistolling in Nederland 251
viel, namen 878 proefpersonen aan het onderzoek deel. Zij hadden allen een hartinfarct gehad en gebruikten allen anticoagulantia. Bij de helft van deze personen werd de behandeling met hun medicijn gewoon voortgezet, bij de andere helft werd dit vervangen door een placebo. De proefpersonen waren uitgebreid op de hoogte gesteld, maar wisten niet tot welke groep zij behoorden. Na twee jaar werd het aantal sterfgevallen in de beide groepen vergeleken. Tevens werden eventuele complicaties die zich in de proefperiode hadden voorgedaan, zoals een her- nieuwd hartinfarct, tussen beide groepen vergeleken. Het bleek dat er zich in de placebogroep ruim 35% meer sterfgevallen voor hadden gedaan dan in de met anticoagulantia behandelde groep.
De 60+ studie bleek tal van problemen op te leveren, zoals het ethische probleem om patiënten die tot de placebogroep zouden gaan behoren van antistollingsbehandeling af te halen. De discussiebijdragen van de jubileumdag werden in Tromnibus opgenomen en zoals men gewend was bij de VKA-therapie na een hartinfarct, kwam er ook in dit geval stevige kritiek op de opzet van de studie. In het bijzonder werd de hoge uitsluitingsgrens ten aanzien van vitaliteit bekritiseerd. Dat zou kunnen betekenen dat de uitkomsten niet representatief zouden zijn voor 60-plussers in zijn algemeen.54
De resultaten van de 60+ studie werden uiteraard ook in reguliere medische tijdschriften gepubliceerd, en dat ontlokte een kritische reactie aan J. Mitchell, bekend criticus van VKA- therapie ter voorkoming van een tweede hartinfarct: ‘Our Dutch colleagues have done us a great service, but it seems unlikely that such a long-standing and bitter controversy will be resolved by the publication of a single paper, since their over-60s trial does not tell us what to do with younger subjects or with patients whose index infarction is more recent than the mean time of five years which prevailed in their study.’55
De auteurs van de 60+ studie - E.A. Loeliger, J. Tijssen, A.R. Wintzen, W.A. de Vries en J. Roos - zouden op basis van dit derde Nederlandse onderzoek stellen dat ze hadden aangetoond dat orale antistollingsbehandeling, wanneer eenmaal langdurig toegepast, niet zonder risico kan worden beëindigd. Bij voortzetting van een reeds langer (gemiddeld 6 jaar) bestaande en goed gecontroleerde antistollingsbehandeling bleek het risico van bloedingen - hoewel niet onaanzienlijk - minder zwaar te wegen dan de behaalde winst: de toename van intracraniële bloedingen werd gecompenseerd door een duidelijke vermindering van het aantal cerebrovas- culaire accidenten van naar alle waarschijnlijkheid trombo-embolische aard.56 Het probleem van hersenbloedingen en -infarcten werd nader onderzocht door neuroloog A.R. Wintzen, die er zijn proefschrift aan wijdde.57
Werking en bijwerkingen van de therapie met orale antistollingsmiddelen zou in Leiden een belangrijk onderwerp van studie blijven. Zo werd vanuit Leiden sturing gegeven aan het zogeheten ASPECT-onderzoek: ‘Antithrombotics in the secondary prevention of events in coronary thrombosis’.58 Het kostte niet minder dan vijf jaar om de benodigde 3404 patiënten te rekruteren bij de 60 deelnemende ziekenhuizen. Het probleem van dergelijke multicenter- onderzoeken is hierboven al aan de orde gekomen: het is moeilijk om deelnemers en artsen constant betrokken te houden en zodanig te laten deelnemen dat de parameters niet veran- deren. In de jaren dat de ASPECT-studie duurde veranderde er veel aan de behandeling van het acute hartinfarct: de fibrinolytische therapie raakte meer in zwang, de toepassing van ß- blokkers werd algemener, en veel patiënten gebruikten al acetylsalicylzuur (aspirine) voordat zij een infarct kregen. Wat in de studie vooral problematisch bleek was dat steeds meer car- diologen hun keuze ten gunste van de plaatjesremmers voor de secundaire preventie al aan het maken waren voordat het ASPECT-onderzoek was afgerond. Desondanks werd geconclu- deerd dat aannemelijk was gemaakt dat het langdurige gebruik van VKA’s een substantiële


































































































   261   262   263   264   265