Page 264 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 264
252 Bloedstolling en bloedingsneiging
reductie gaf van de kans op recidiefinfarct en van de kans op beroerte, in combinatie met een geringe reductie van de totale sterfte (die overigens statistisch niet significant was).
De klinische en epidemiologische expertise in Leiden werd ook gebruikt om de optimale antistolling te berekenen voor een patiënt met een mechanische hartklep. Deze bleek te liggen bij een antistolling tussen 2,5 en 4,9 INR. Teneinde deze spiegel te bereiken zou een doel-INR van 3,0 tot 4,0 aan te bevelen zijn.59
XV.7 RELAC: Normalisatie van de laboratoriumcontrole van heparinebehandeling
Standaardisering en kwaliteitszorg waren ook nodig voor andere biologische bepalingen bin- nen het veld van hemostase en trombose. In 1983 pakte RELAC een onderzoek op naar de behandeling met heparines. Bij het Praeventiefonds werd een aanvraag ingediend voor sub- sidie voor het project ‘Normalisatie van de laboratoriumcontrole van heparinebehandeling’. Het project beoogde methoden en systemen te toetsen en te ontwikkelen die ertoe zouden leiden dat de uitslagen van de diverse bepalingen voor controle van behandeling met hepa- rines genormeerd konden worden, d.w.z. op een uniforme schaal konden worden uitgedrukt. Het oogmerk ervan was niet alleen dat de behandeling van de individuele patiënt verbeter- de maar ook dat multicenter klinische studies mogelijk werden. Dat was dus analoog aan de effectiviteitsstudies van antistollingsbehandeling met cumarine nadat normalisatie van de protrombinetijd mogelijk was geworden. Een belangrijk aspect van het onderzoek was de ontwikkeling van referentiematerialen en -methoden welke gecoördineerd werd met interna- tionale activiteiten op dat terrein. Het onderzoek heeft uiteindelijk geresulteerd in de productie van een APTT (geactiveerde partiële tromboplastinetijd) preparaat gebaseerd op synthetische fosfolipiden. Het is echter niet als referentiemateriaal geaccepteerd.60
Het mucopolysaccharide heparine is een sterk heterogene stof, met molecuulgewichten van de bestanddelen variërend van ongeveer 6.000 tot 20.000 (zie ook hoofdstuk II). De samenstelling van ongefractioneerd heparine varieert afhankelijk van de herkomst, waarbij zowel de diersoort (rund, varken) als het orgaan (longen, darmmucosa, lever) van herkomst een rol spelen. De farmacologische effecten van heparine op de hemostase zijn daarom meer- voudig en zullen van merk tot merk - en bij hetzelfde merk ook nog eens van batch tot batch - verschillen. De werking van heparine op de stolling berust erop dat het een complex vormt met het in plasma aanwezige eiwit antitrombine. Dit complex geeft een snellere inactivatie van een aantal serineproteasen van het stollingssysteem zoals trombine, factor Xa, IXa of XIa, dan antitrombine alleen. Het zijn bepaalde componenten van heparine die een hoge affini- teit hebben tot antitrombine, hetgeen mede samenhangt met het molecuulgewicht van die component.61 Een algemeen gestelde vraag was of een bepaalde heparinecomponent een rela- tief beter antitrombotisch effect heeft ten opzichte van het bloedingsrisico dan het gangbare complexe preparaat. En zo ja, welke laboratoriummethode dan geschikt is voor het volgen van het klinische effect.
Normalisatie van de laboratoriumcontrole van heparinebehandelingen was een onder- werp waaraan RELAC jarenlang zou werken. In mei 1989 werd een symposium ‘Controle van Therapeutische Behandeling met Heparine’ gehouden, georganiseerd door RELAC en de Vereniging voor Hematologisch Laboratoriumonderzoek (VHL). Voorzitter was Clemens Haanen uit Nijmegen, en het gegeven dat er meer dan 200 deelnemers waren toont aan dat heparinestandaardisering sterk in de belangstelling stond. Er werd gezocht naar consensus bij therapeutische alsook bij profylactische behandeling.63
Een beetje buiten het eigenlijke onderwerp van deze paragraaf om - RELAC - volgt hier