Page 272 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 272
260 Bloedstolling en bloedingsneiging
leerde hij hoe in bacteriën en gisten op een elegante manier gebruik gemaakt kon worden van mutanten bij de bestudering van complexe biochemische reacties. Daarna werkte hij korte tijd bij Endocrinologie om in 1975 te beginnen bij de sectie hemostase en Trombose op de eerste verdieping van gebouw 20 in het toenmalige Academisch Ziekenhuis Leiden (AZL).
Hij begon in een nagenoeg leeg laboratorium. Maar er was budget, een vacature voor een analist en hij was – niet in de laatste plaats – vrij in de keuze van zijn onderzoek. Als het maar viel binnen het breed geformuleerde project ‘Genetica van hemofiliesyndromen’ van Jan Veltkamp en het project ‘Pathogenese en behandeling van trombose’ van Fredi Loeliger. In 1975 was Ernest Briët bezig met de afronding van zijn promotieonderzoek naar het vóórko- men van abnormale stollingsfactor IX-moleculen bij patiënten met hemofilie B. Bekend met erfelijke varianten van bacteriën en gisten meende Bertina dat erfelijke varianten van mense- lijk Factor IX toegepast konden worden in de analyse van de werking van deze stollingsfactor. Het was dus belangrijke om in contact te komen met hemofilie B-patiënten. En omdat factor IX een vitamine K-afhankelijke stollingsfactor is, was er als vanzelf ook een link met het project van Loeliger, die de vitamine K-afhankelijke antistolling bestudeerde. Juist in die tijd werd bekend dat het door Hemker voor het eerst waargenomen Protein Induced by Vitamin K Absence or Antagonist (PIVKA), berust op het niet verlopen van de carboxylering van een aantal glutamineresiduen in dergelijke stollingsfactoren. Dat was duidelijk geworden uit het baanbrekende werk van Johan Stenflo van de Universiteit van Lund in Malmö (zie hoofdstuk VI).
Bertina bereidde een precipiterend antiserum tegen Factor IX, dat kon worden gebruikt bij de laboratoriumdiagnostiek van hemofilie B. Een andere belangrijke labtechniek was de toepassing van chromogene substraten in het stollingsonderzoek: de proteasewerking van een stollingsfactor werd losgelaten op een klein substraat dat resulteerde in een kleuractief reac- tieproduct. Al snel kon aangetoond worden dat 30% van alle patiënten met hemofilie B een niet werkend of slecht werkend Factor IX-molecuul in hun plasma hebben.6 Inmiddels was er ook een promotietraject van H.P. Muller naar factor VIII gestart, dat in 1981 resulteerde in diens promotie.7 Daarnaast kreeg Bertina in 1978 een eerste subsidie van FUNGO voor biochemisch onderzoek naar het mechanisme van de intrinsieke factor X-activator.8
Kenmerkend was dat in Bertina’s laboratorium gewerkt werd met bijvoorbeeld 100 ml plasma van een patiënt. Theoretisch zit daarin zo’n 4 μg/ml factor IX, dus in honderd ml iets minder dan een halve milligram. Na zuivering konden daar heel wat proefjes mee gedaan worden. Het hemofiele plasma werd verkregen via plasmaferese. Zuiveren verliep met ver- schillende technieken zoals adsorptie/elutie, kolom- en affiniteitschromatografie. Het kunnen aantonen van een abnormaal factor IX-molecuul in plasma was voorts nuttig bij het draagster- onderzoek van hemofilie B, dat tot de Veltkamp-expertises behoorde. Een dergelijke draagster heeft voor een deel normaal en voor een deel abnormaal factor IX-eiwit. Doordat men in Lei- den de aanwezigheid van het abnormale molecuul rechtstreeks immunologisch kon aantonen, was men niet afhankelijk van sterk variërende uitslagen van bepalingen van factoractiviteiten!
De biochemicus die Hemker had opgevolgd bleek dus net als zijn voorganger succesvol werk af te leveren. Nu was er aan het eind van de jaren zeventig een landelijke coördinatie- groep opgericht: het Trombose- en hemostaseOnderzoek Nederland, de THON. In die club werden de aandachtsgebieden verdeeld om elkaar niet te veel in de wielen te rijden. In een kort essay over Bertina verhaalde Briët kort geleden over een bijeenkomst waar zo’n territorium- verdeling plaatsvond. Hemker was en is een meester in het scheppen van geschikte entourage en de vergadering vond plaats in het Maastrichtse Château Neercanne. Briët schetst één van die bijeenkomsten over de verdeling van onderzoeksonderwerpen als onderhandelingen over