Page 291 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 291
XVII. Jan Wouter, de Rebellenclub en klinisch bewijs 279
voor trombo-embolie en bouwde expertise op aangaande de toepassing van de - naar huidig inzicht - stolselremmer heparine en de stolseloplosser streptokinase. Zoals hij terugblikkend zou schrijven was zijn werk in Australië weliswaar ‘prolific and opportunistic’ maar ook ‘unfocused and undisciplined’. Met deze achtergrond kwam hij in 1969 in aanraking met McMaster.
Fraser Mustard zou aangesteld worden als voorzitter van de afdeling Pathology aan McMaster en hij bood Hirsh aan om in Hamilton te komen werken, een aanbod dat laatstge- noemde aanvankelijk afwees. Toen kwam Hirsh in contact met David Sackett, hoofd klinische epidemiologie in Hamilton. Hematoloog Hirsh vertelde Sackett over zijn goede klinische re- sultaten met betrekking tot de lysis van bloedstolsels met streptokinase. Maar Sackett was kritisch en vroeg:
‘... how I [Hirsh] could be sure that the Streptokinase was benefiting the patients. I said, didn’t you see the difference in the before and after angiograms between the patients treated with Streptokinase and heparin. He said Yep, but that does not prove that there would be a difference in the patients’ outcome. In fact I think that there were a few more deaths in the streptokinase group. I said, sure, but they were much sicker. It was the first time that anyone, including reviewers and editors of journals, had questio- ned my interpretation of the data, which was Streptokinase dissolved the emboli quickly, therefore the drug saved lives.’
Hirsh sprak ook met cardioloog John R. Evans, grondleggend decaan van de Faculteit Ge- neeskunde en vervolgens vice-president van de Health Services van McMaster University vanaf 1965 tot 1972. Evans had een uitgesproken visie op het medisch onderwijs, namelijk als probleemgestuurd onderwijs met een hoge mate van zelfredzaamheid bij de student. Dit sprak Hirsh aan en nadat hij had vernomen dat Fraser Mustard - een expert op het gebied van bloedplaatjes - hoofdzakelijk een managementbaan in Hamilton zou krijgen, was Hirsh minder bevreesd om voor eeuwig in de schaduw te staan van hematoloog Mustard. Hirsh zette een klinisch programma voor trombose op met als kenmerken diagnose, behandeling en preventie. In juli 1972 opende het McMaster University Medical Centre waar Jack Hirsh directeur van het Laboratorium voor Hematologie werd.
Zoals hierboven uiteengezet was Hirsh sterk onder de indruk van Dave Sacketts bevraging over de validiteit van Hirsh’ conclusies. Voor Hirsh was het een eye opener geweest: klinische research vereist een rigoureuze methodologie wil het onomstreden antwoorden opleveren. De klinische epidemiologie à la Sackett was een manier om tot dergelijke antwoorden te komen.
XVII.3 Van hemofilie naar trombose & hemostase
In 1975 begon voor Jack Hirsh zijn Dutch Connection. Een jaar eerder was hij in Amsterdam voor een wetenschappelijke bijeenkomst en werd hij voorgesteld aan Pim van Aken, die een post doc-positie zocht alvorens aan de Medische Faculteit van de Universiteit van Amsterdam aangesteld te kunnen worden. Het jaar daarop vertrok Van Aken naar Hamilton waar hij aan twee onderwerpen ging werken. Het eerste was de klaring van heparine bij veneuze trombose en pulmonaire embolie en de ontwikkeling van impedantie-plethysmografie voor de diagnose van veneuze trombose. Voor Van Aken leverde dit werk al meteen internationale publicaties op.8 Pim van Aken zou zo de kwartiermaker van Nederlandse onderzoekers op McMaster worden. Teruggekeerd in Nederland zou hij snel carrière maken. In 1980 werd hij aangesteld als medisch directeur van het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst (CLB). Enkele jaren later kreeg hij te maken met de aids-epidemie.