Page 292 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 292
280 Bloedstolling en bloedingsneiging
Van Aken hield zich dus bezig met een non-invasieve diagnostiek van veneuze trombose: impedantie-plethysmografie. Daarmee meet men volumeveranderingen in de onderste extre- miteiten als gevolg van stuwing. Van Aken daarover: ‘Wat je doet is: je legt een bloeddruk- manchet om het bovenbeen, en die pomp je op. Dan langzaam leeg laten lopen. Met twee strips op het onderbeen kun je elektrische veranderingen meten als gevolg van de volume- verandering. Als er een afsluiting zit in het bovenbeen of in de kuit, dan kun je zien dat de curve van de volumeveranderingen als gevolg van stuwing anders loopt. Daaruit kun je dus afleiden dat er een diepe veneuze trombose zit, hetzij in de kuit, hetzij in het bovenbeen. Het apparaat heeft een bepaalde (beperkte) gevoeligheid en specificiteit waardoor de uitslag niet altijd heel precies is. Waarschijnlijk daarom is deze techniek naderhand weer losgelaten. Vergelijkingen werden gedaan met de 125I-fibrinogeen-methode; dat is isotopenonderzoek. Omdat er in Hamilton grote interesse was voor diepe veneuze trombose werden alle van trom- bose verdachte patiënten onderworpen aan invasieve flebografie (röntgen-contrastonderzoek van het veneuze systeem van de benen). Dit laatste type diagnostiek zou destijds in Amster- dam niet zomaar in grote aantallen gekund hebben vanwege de logistiek in het Wilhelmina Gasthuis (WG): dat was immers paviljoenbouw. Het Canadese onderzoek werd gepubliceerd in Circulation en in Seminars in Thrombosis and Hemostasis.’9
Het tweede onderwerp waar Van Aken in Hamilton aan werkte was de heparine-kinetiek bij trombosepatiënten. C.T. Dollery uit Londen had er bij Hirsh aan gewerkt en Pim van Aken werd gevraagd die gegevens te bewerken. Gevonden werd toen dat patiënten met long- embolie een veel snellere klaring van heparine hadden dan patiënten met diepe veneuze trom- bose. Klaarblijkelijk wordt bij longembolie heparine veel sneller geklaard, dus veel sneller gemetaboliseerd. Therapeutisch was dat uitermate belangrijk. Vervolgens slaagden ze erin dit fenomeen bij konijnen met longembolie te reproduceren. Tegen de verwachting in bleek de snellere heparineklaring niet door bloedplaatjes te worden veroorzaakt maar wel door de aard van het trombotisch materiaal. Voor de kliniek was de betekenis dat men bij longembolie klaarblijkelijk hoger moet doseren. Als men niet extra doseerde zou het kunnen zijn dat die embolie weer wat reactiever werd.10
Nagenoeg vijf jaar na de aankomst van Van Aken in Hamilton arriveerde een nieuwe post- doc. In 1980 was Hirsh opnieuw in Amsterdam geweest, nu op uitnodiging van Jan Wouter ten Cate. Die laatste had een reeks (klinische) stollingsconferenties georganiseerd die gaan- deweg bekend kwamen te staan als Amstol-symposia. De eerste vond plaats in 1978. Ten Cate zou ervoor zorgen dat het sociale programma áltijd spraakmakend zou zijn zodat men zich de bijeenkomst nog lang zou heugen. Zo ook bij het tweede symposium waar ’s avonds in een schuit op een Amsterdamse gracht werd genoten van overvloedig eten en drinken. Bij die gelegenheid nodigde een niet geheel nuchtere (‘he was sozzled’, aldus Hirsh) Ten Cate Hirsh uit om een sabbatical in zijn laboratorium door te brengen om de Amsterdammers te leren hoe klinisch onderzoek op een goede manier te doen. Toen Hirsh dit afwees omdat hij in Hamilton te druk was, werd afgesproken dat Ten Cate’s pupil Harry Büller een post-doc in Hamilton zou gaan doen. Dat was de gelegenheid welke hiervoor in het openingscitaat is gememoreerd, waarbij Hirsh werd gewaarschuwd dat Büller een persoon met een ongebrui- kelijke vrijpostigheid was en dat verschillende Amsterdammers die Büller zouden volgen - zoals Martin Prins en Ton Lensing - overeenkomstige vrijgevochten karakters bleken te heb- ben. Dat zou niet betekenen dat zij in Hamilton niet zouden aarden, in tegendeel zelfs, zoals uit de woorden van Hirsh blijkt. Ze werden gezien als een Rebellenclub die zeer gewaardeerd wetenschappelijk werk zou opleveren.