Page 298 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 298

286 Bloedstolling en bloedingsneiging XVII.5 Kwaliteit van zorg en zorg voor kwaliteit
Zoals gezegd was Büller in 1981 gepromoveerd, maar hij had nog geen specialistenoplei- ding gevolgd (normaal verloopt een artsencarrière omgekeerd). Hij wilde toch per se internist worden. De internistenopleider van het Wilhelmina Gasthuis oordeelde dat wanneer Harry de opleiding zou volgen binnen het eigen ziekenhuis (dat al snel het AMC zou gaan heten), hij toch voortdurend in het laboratorium van JWtC zou staan en onderzoek doen. Dat zou een tekort aan klinische ervaring (zaalrondes, patiënten) betekenen. De internist concludeerde: als Büller een opleiding wilde doen, dan moest hij maar naar het Slotervaart-ziekenhuis gaan. Met als achterliggende gedachte: dan ben je lekker ver weg en dan kun je daar veel leren.
Büller verhaalt over Slotervaart dat het daar een gouden tijd was. Daar trof hij ondog- matisch denkende geesten aan, hetgeen hem deed denken aan de sfeer op McMaster. John Kastelein, Dees Brandjes en Sander van Deventer waren artsen die op het Slotervaart bij L.W. Statius van Eps in opleiding waren - en overigens net als Büller geweigerd waren in het AMC! Statius van Eps, geboren op Aruba, studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. In 1962 vestigde hij zich als eerste Antilliaanse internist op Curaçao. In 1976 werd hij hoofd van de afdeling Interne Geneeskunde van het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam. Alle drie voornoemde artsen zouden promoveren bij Jan Wouter ten Cate. Büller entameerde allerlei onderzoeken voor hen vieren terwijl tegelijkertijd het onderzoek bij JWtC ook doorging. Het was dus een uitermate productieve tijd.
Ten Cate en Büller hadden dus de mogelijkheid om op twee plekken promovendi in te zetten. Büller: ‘Promovendi zijn het grote geheim achter enerverend wetenschappelijk onder- zoek! Promovendi van het juiste slag zijn jong, enthousiast, ambitieus, intelligent en nooit ziek. Op een bepaald moment hadden wij er wel 15 tot 20. Bijvoorbeeld, na een week vakan- tie stonden er zes promovendi aan het bureau met nieuwe gegevens; het ging maar door!’ Na de eerste twee jaar opleiding in het Slotervaart maakte Harry Büller zijn internistenopleiding toch af in het AMC.
In 1988 promoveerde Sander J.H. van Deventer op het proefschrift ‘Bacterial Endotoxins: fundamental and clinical studies’, hetgeen een uitbreiding betekende van Ten Cates groep naar infectieziekten. De promoties van Ton Lensing, ‘Deep vein thrombosis, diagnosis and risk fac- tors’ (1990), Dees Brandjes, ‘Treatment of deep venous thrombosis’ (1995) en M. Koopman, ‘Venous ThromboEmbolism management’ (1995) behoorden tot de veneuze trombosestudies. Laatstgenoemde studies betroffen zowel aspecten van de diagnostiek als aspecten van een me- dicamenteuze behandeling met heparine en heparinefracties. Dat was werk waar in Hamilton al sinds het midden van de jaren 1970 aan was gewerkt, en waaraan Pim van Aken ook had deelgenomen. In de jaren 1990 was dit een gezamenlijk onderwerp van zowel Amsterdam als Hamilton, waaruit tal van goede publicaties zijn voortgekomen, zoals in kadertekst XVII.1 wordt toegelicht.
Van hen maakten Prins en Lensing deel uit van wat in Hamilton als een ‘Rebellenclub’ werd gezien. John Kastelein had echter een post-doc gedaan in Vancouver (Canada) terwijl Sander van Deventer naar New York ging, waar hij de relatie tussen enerzijds ontsteking (op- gewekt door lipopolysaccharide, LPS) en anderzijds stolling bestudeerde. Het laboratorium van Jan Wouter ten Cate - inmiddels verhuisd van het Wilhelmina Gasthuis terrein naar het AMC aan de Meijbergdreef in Amsterdam - breidde met deze expansie mee uit. Er kwam atherosclerose bij; vervolgens nieuwe bepalingen op endotoxines, lipiden, geoxideerde cho- lesterolen, et cetera.


































































































   296   297   298   299   300