Page 306 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 306

294 Bloedstolling en bloedingsneiging
heid van louter de stollingscascade als verklaring van het ontstaan van bloedstolsels is kern- achtig uitgedrukt in het antwoord van Maureane Hoffman (Duke University Medical Cen- ter, Durham, North Carolina) op de retorische vraag ‘What does it take to make the perfect clot?’10 :
‘The limitations of the coagulation cascade as a model of the hemostatic process are highlighted by certain clinical observations. Patients deficient in the initial components of the intrinsic pathway - FXII, high-molecular weight kininogen, or prekallikrein - have a prolonged activated partial thromboplastin time but no bleeding tendency. In spite of this fact, components of the intrinsic pathway must have an important role in hemostasis, because patients deficient in factor VIII or IX have a serious bleeding ten- dency, although the extrinsic pathway is intact. Similarly, patients deficient in FVII also have a serious bleeding tendency, although the intrinsic pathway is intact. Thus, the intrinsic and extrinsic pathways cannot operate as independent, redundant pathways in vivo as they do in the cascade model.’ Met als conclusie de simpele vaststelling: ‘The “Coagulation Cascade” does not explain how hemostasis is con- trolled.’
Endotheelcellen in relatie tot stollingsfactoren en bloedplaatjes (hemostase en trombose) zou- den in het laatste kwart van de 20ste eeuw en het begin van de 21ste eeuw in Nederland bestudeerd gaan worden. Dit waren de terreinen waarop ook de T&H-onderzoekers van de tweede en derde generatie zich zouden specialiseren en profileren. De leden van deze weten- schappelijke Nachwuchs bouwden voort op de fundamenten die de grondleggers hadden ge- legd.
In dit hoofdstuk leggen we de nadruk op het Nederlandse celbiologische endotheel- onderzoek en daarbij de toepassing van moleculair-biologische technieken, de interactie tus- sen bloedplaatjes en endotheel, en atherosclerose als atypisch trombotisch proces. Uiteraard kan slechts een zeer klein deel van al het werk in Nederland worden besproken. De inzet van dit hoofdstuk is dan ook meer om te laten zien dat het voormalige CLB (nu Sanquin) hierin een vooraanstaande rol speelde en dat er nauw werd samengewerkt met Utrecht. Internationaal gezien werd er intensief samengewerkt met het Scripps Research Institute.
XVIII.2 Endotheelcellen en Weibel-Palade bodies
Het isoleren en in vitro-kweken van endotheelcellen werd in de jaren 1970 gangbaar.11 In Nederland werd dit geïnitieerd door Pim van Aken en Jan van Mourik aan het einde van de jaren zeventig. Deze onderzoekslijn kwam mede tot stand dankzij een prestigieuze financiële injectie van de Nederlandse Hartstichting in de vorm van een 6-jarige programmasubsidie. Daarmee kon Flip de Groot op het CLB worden aangesteld. De Groot had aan de Groningse universiteit scheikunde gestudeerd. Na enige tijd Technische Scheikunde gedaan te hebben stapte hij over naar Biochemie, dat indertijd daar werd geleid door Max Gruber.12 Mogelijk dat De Groots (sluimerende) interesse in de meer technische aanpak van wetenschappelijk onderzoek meespeelde maar in ieder geval werd hij bij de afdeling Biochemie van de Univer- siteit van Amsterdam aangenomen op een promotieplaats met als opdracht het opzetten van celkweek voor biochemisch onderzoek. In eerste instantie werkte hij met fibroblasten welke uit een biopt werden geïsoleerd. Dat ging nog gewoon op tafel, zonder flow-kast. Het han- teren van de oplossingen moest in zo’n geval snel gebeuren om infecties te voorkomen. Als post-doc werd hij belast met de aanschaf en inrichting van een flow-kast zodat onder betere condities gekweekt kon worden.


































































































   304   305   306   307   308