Page 307 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 307
XVIII. Van stollingscascade in vitro naar hemostase 295
Na afronding van zijn werk bij Biochemie werd hij in 1981 door het CLB benaderd om bij hen het endotheelcelonderzoek voort te zetten nadat daar door promovendus Charles Wil- lems een begin was gemaakt. Binnen het CLB was daaromtrent expertise geïmporteerd omdat Pim van Aken in het midden van de jaren 1970 bij Jack Hirsh (McMaster) aan dat onderwerp had gewerkt. Doel van de nieuwe studie was het bestuderen van hemostase-, trombose- en atherosclerose-gerelateerde (patho-)fysiologische processen waarbij endotheelcellen betrok- ken zijn, zoals vetzuurmetabolisme, bloedplaatjes-vaatwand interactie en de synthese en re- lease van VWF. Het was indertijd, aldus De Groot, ‘allemaal nog redelijk basaal’. Anderzijds kwamen er zoals we al hebben gezien ook nieuwe mogelijkheden. Bijvoorbeeld, het CLB was de eerste instelling die monoklonale antistoffen tegen VWF en endotheelcellen produceerde. Dat leverde artikelen op in het tijdschrift Blood.13 Later zou zo’n bereiding in de paragraaf Materialen en Methoden terecht komen, maar indertijd was dat cutting edge science.
De humane endotheelcellen waarmee op het CLB werd gewerkt waren afkomstig uit de navelstreng en werden gekweekt in flessen. Echter, er bestond onzekerheid over de vraag of die cellen zich tijdens het experiment zich wel gedroegen als echte vaatendotheelcellen. Die onzekerheid werd ook nog aangewakkerd doordat bekend was dat endotheelcellen op onderscheiden plaatsen in het lichaam zich anders gedragen. Het ‘echte’ gedrag van endo- theelcellen was dus onzeker. Het CLB maakte het zichzelf niet gemakkelijk door te kiezen voor de studie van humane cellen, maar dat was natuurlijk ook wel logisch gezien de centra- le rol van het CLB bij bloedtransfusie-gericht onderzoek; elders, zoals bij de biochemici uit de Hemker-groep in Maastricht, werkte men bij voorkeur met endotheelcellen uit runderen. Een marker om uit te maken of er sprake was van echte endotheelcellen was om te achter- halen of er Weibel-Palade bodies aanwezig waren. Dit zijn de opslagcelorganellen voor von Willebrand-factor (vide infra).
Opnieuw na vijf jaar verliet Flip de Groot het CLB om te gaan werken in het laborato- rium van Jan Sixma in Utrecht. Daar kreeg hij twee taken. Enerzijds het leveren van onder- steuning voor de hematologische laboratoriumdiagnostiek. Anderzijds het opzetten van een onderzoekslijn, namelijk de interactie van de vaatwand met bloed onder stroming - en met bloedplaatjes in het bijzonder (zie ook hoofdstuk IX). In Utrecht hadden ze als een van de eersten in de wereld flow-modellen, waarmee men goed kon scoren totdat anderen (laborato- ria in New York en Basel) met meer geavanceerde, hele dure apparatuur kwamen. Zij hadden bijvoorbeeld veel betere microscopen, die Utrecht zich niet kon permitteren.
De Groot en zijn groep pakten een nieuw probleem op, namelijk het antifosfolipide- syndroom (APS), dat vanuit de kliniek was aangebracht. Patiënten met het APS-syndroom vormen een paradox zoals die in vorige paragraaf is geschetst. Zij vertonen een verlengde stollingstijd (aPTT) die suggereert dat deze mensen een bloedingsneiging zullen hebben, maar feitelijk lijden zij juist aan verhoogde tromboseneiging! In Utrecht dacht men in de jaren 1980 dat een dergelijke paradox gemakkelijk moest zijn op te lossen. Een kwart eeuw later is het wetenschappelijk onderzoek ernaar nog even levend als bij het begin. De Groots groep in Utrecht staat wereldwijd bekend om haar kristallografisch beta2GP1-onderzoek (vide infra).
Overigens werd het kweken van endotheel vanuit het CLB ook geëxporteerd naar de Af- deling Biomaterialen van de Chemische Faculteit van de Universiteit van Twente (en ook het Gaubius instituut). De Nijmeegse onderzoeker Clemens Haanen werkte daar als hematoloog aan het Medisch Spectrum Twente. Op voorspraak van Haanen was Pim van Aken voorge- dragen als buitengewoon hoogleraar Inwendige Geneeskunde. Van Aken zette in Twente zijn endotheelcelonderzoek voort maar met een iets andere vraagstelling. Men werkte daar met biomaterialen met het oog op het creëren van een vorm van bioprothese voor bloedvaten.