Page 316 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 316
304 Bloedstolling en bloedingsneiging
Pannekoek ervoer het oppakken van atherosclerose als een wisseling van onderwerp. Wat hem vandaag de dag nog is bijgebleven is dat het bijzonder moeilijk is om van onderzoeks- onderwerp te veranderen. Hij zegt daarover: ‘de eerste tijd sta je namelijk “droog” voor wat betreft publicaties. Je productiviteit keldert.’ Pannekoek kon het zich permitteren omdat er een langdurige subsidie was, maar zonder dat is het niet mogelijk om als wetenschapper van onderwerp te switchen. Hiermee is ook aangegeven dat atherosclerose enerzijds en trombose en hemostase anderzijds van elkaar afwijkende onderwerpen waren. Het waren twee heel ver- schillende werelden die onder meer andere congressen hielden. Hij moest helemaal opnieuw beginnen.
Eerder hebben we gezien dat het medicamenteus ingrijpen bij atherosclerose tot veel con- troversen heeft geleid. Er waren pleitbezorgers die ingrijpen op de bloedplaatjes verdedigden, en er werd veel verwacht van het innemen van aspirine om coronaire bloedplaatjestrombose te voorkomen. Dat was een ontdekking uit de jaren 1960. Uit onderzoek in de jaren 1970 bleek dat secundaire preventie met aspirine niet zo heel veel hielp.39 Vanuit trombose gedacht zou atherosclerose ook te beïnvloeden zijn via bloedplaatjes, de bloedstolling en de fibrino- lytische systemen. Maar de primaire trigger voor arteriële trombose is het scheuren van een atherosclerotische plaque. Die bestaat uit een accumulatie van lipidedepots en lipide-geladen macrofagen (foam cells) in de arteriewand. De kapotgescheurde plaques vormen trombi die rijk zijn aan bloedplaatjes en een primaire haemostatische plug vormen. Vervolgens verzamelt zich daar collageen alsmede von Willebrand-factor, waarna in korte tijd een trombus ontstaat. Daarop worden de stollingsfactoren geactiveerd met een bijdrage van weefselfactor, dat de extrinsieke stollingscascade activeert.
XVIII.6 De Weibel-Palade bodies als Eerste Hulp-verbanddoos
WPB’s bleven de mensen van het CLB intrigeren. Dat was ook wel terecht want een expert op dit gebied, Denisa Wagner, zou ze zelfs kenmerken als ‘the perfect first aid kit after an insult to the vasculature’.40 Koen Mertens en Jan Voorberg zouden het werk van Jan van Mourik overnemen die zo fungeerde als een koppeling tussen de erflaters zoals Jan Veltkamp en de nieuwe generatie promovendi en post-docs die in de 21ste eeuw het werk voortzetten. Meer precies gezegd hield Koen Mertens zich met name bezig met structuur-functie onderzoek bij factor VIII terwijl Jan Voorberg onderzoek deed aan endotheel en Weibel-Palade bodies.
Zoals vele anderen was ook Koen Mertens afkomstig van het Laboratorium voor Bio- membranen van de Universiteit Utrecht met Van Deenen aan het hoofd (zie hoofdstuk XI). Hij was door Jan Veltkamp aangenomen voor een promotieonderzoek aan factor X. Maar de biochemici in het laboratorium van Coen Hemker wilden hun werk aan protrombinase - de activering van protrombine door factor V - uitbreiden met werk aan factor X; dat is de stap erna. In Maastricht kwam er ook nog eens een onderzoeker bij, Gerbrand van Dieijen, die dat zou doen. Voor hen was dat zeer logisch allemaal want dat wat zij hadden geleerd bij het protrombinasecomplex was analoog toe te passen bij factor X. Maar die factor was ook betrokken bij hemofilie, en dat onderwerp was in Leiden achtergebleven toen Hemker daar was vertrokken. Hemker vond het biochemische enzymologie, en dat was iets dat in Maas- tricht hoorde. Koen Mertens herinnert zich een moeizame sessie bij Jan Veltkamp thuis om die situatie te bespreken. Maastricht was daartoe naar Leiden gekomen. Er werd gesuggereerd dat Leiden de klinische kant zou doen en dat Maastricht de biochemie ervan zou doen. Dat zou betekenen dat het proefschrift van Koen Mertens sterk werd uitgekleed. Veltkamp was met dergelijke plannen snel klaar: no way! Vervolgens werd besloten om elke drie maanden