Page 338 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 338

326 Bloedstolling en bloedingsneiging
Een andere flow-studie vond plaats samen met Parijs (Hôpital Bicetre). Cecile Denis was er tijdens haar verblijf op het laboratorium van Denisa Wagner (Harvard Medical School, Boston) in geslaagd om muizen VWF-deficiënt te maken zodat de rol van VWF bij het stimu- leren van de bloedstolling onderzocht kon worden. In samenwerking met Dominique Baruch (INSERM) werd het flowkamertje gebruikt om het bloed van die knockout-muizen mee te onderzoeken. Vervolgens werd onder de microscoop de interactie bestudeerd tussen fibrine, VWF en bloedplaatjes. Een uitdaging was het om op het microscoopglaasje endotheelcellen te laten groeien.
Wanneer dat was gelukt dan kon in het flow-model het activeren van die endotheelcellen bestudeerd worden, zoals je dat ziet bij de ontsteking van een bloedvat (dan gaat het bloed ook stollen). Vervolgens werd gekeken naar trombusvorming: eerst scheren de bloedplaatjes er langs en dan blijft er een vastzitten en dan vervolgens snel heel veel meer. Dat werd eerst met endotheelcellen gedaan en vervolgens met monocyten. Van die laatste werd gedacht dat ze de bron zijn van weefselfactor, de initiator van de bloedstolling. De conclusie was dat er klaarblijkelijk in het bloed iets van een weefselfactor zit die die stolling initieert. Ook werd dit geprobeerd met monocyten die bij activatie tissue factor produceren, samen met Chris Reutelingsperger (Biochemie). Al dit werk was uitvloeisel van de NWO-grant ‘Trombine- generatie aan macroscopische oppervlakken’.24
XIX.6 Automatisering en commercialisering
We zijn dit hoofdstuk begonnen met de overweging van Coen Hemker dat de klinisch che- mische stollingsbepalingen in geringe mate relevant zijn voor kliniek en patiënt. Binnen het klassieke biochemische paradigma waren de extrinsieke en intrinsieke routes van stollings- cascades vervangen door tal van cycli die de bloedstolling versterken of remmen en onderling interacties aangaan. Het eindpunt van metingen in die context is de stollingstijd, en die is on- gevoelig voor gematigde hemostatische aandoeningen (bijvoorbeeld in geval van een drager van milde hemofilie) of voor vergrote stolbaarheid leidend tot een risico van trombose. Dit te- kortschieten betekende dat in het klinische stollingslaboratorium een conclusie moest worden getrokken uit informatie welke was verkregen uit diverse testen met betrekking de stolling, het aggregeren van bloedplaatjes, de bloedingstijd, et cetera. Dit betekende dat de expertise van het hemostaselaboratorium afhankelijk was van het goed kunnen inschatten van al deze snippers informatie. Geen wonder dat hemostase en trombose een onderwerp is dat artsen in het algemeen niet erg ligt, en vandaar dat Hemker concludeerde dat de trombinegeneratietest (TG-test) wel eens de valide fysiologische functietest van het stollingssysteem zou kunnen zijn, waar de arts zo’n behoefte aan heeft.
Zoals boven al gememoreerd, was een groot nadeel van de klassieke TG-test de wijze van subsampling: het was een tweestapsbepaling waarbij de trombineactiviteit wordt bepaald in een indicatormonster.25 De eerste stap van verbetering was dat het fibrinogeen in het indica- tormonster werd vervangen door een chromogeen substraat en dat uit het primaire monster het fibrine werd verwijderd. Daarmee werden fouten vermeden als gevolg van het opraken van substraat, de detectie van het eindpunt, en fouten met betrekking tot de timing en het volume van de subsampling. Een volgende belangrijke stap in de automatisering was het toe- passen van een pipet met automatische tijdregistratie en rekenapparatuur om de gegevens te verwerken.


































































































   336   337   338   339   340