Page 35 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 35

II. Kliniek ontmoet laboratorium 23
Afb. II.2
Structuurformules voor enkele cumarines (© Boehringer, met toestemming)19
kan een van beide de overhand krijgen en zo het evenwicht verstoren.22
Resumerend kennen we nu het klassieke schema van de bloedstolling van Morawitz, de remming van de stolling langs directe en indirecte weg, het oplossen van bloedstolsels door
fibrinolyse en het kwantificeren van protrombine via de protrombinetijd.
II.4 Bloederziekten als schatkamer
Bij de confrontatie tussen de geneeskunde en de natuurwetenschappen treedt zoals hierboven vermeld inderdaad een fragmentatie van kennis op, waarbij de natuurwetenschapper zich moet inspannen om zijn werk relevant te laten zijn voor de levende natuur. De natuurwetenschapper wordt echter geholpen doordat er in de natuur ziekten vóórkomen die met de experimentele methode zeer goed te bestuderen zijn. Bloederziekten zijn daarvan een van de meest extreme voorbeelden. Vaak bleken dergelijke bloedingsneigingen een gevolg van het ontbreken of het defect van een bestanddeel uit het stollingssysteem. Deze afwijkingen waren ‘spelingen der natuur’ die de natuurwetenschap een handvat boden om ze te vergelijken met het normale stollingsproces. Na de Tweede Wereldoorlog werd er elke paar jaar wel een ‘nieuw ontdekte’ factor gepresenteerd. Dat leidde tot de chaos en de verwarring waarover Macfarlane sprak in het openingscitaat van dit hoofdstuk.
Zoals gezegd werkte het ICTH tussen 1954 en 1962 aan de uniformering van de termi- nologie van de bloedstolling. Onder voorzitterschap van de Amerikaan I.S. Wright stelde deze commissie, voor om de factoren aan te duiden met Romeinse cijfers. De stoffen uit het klassieke Morawitz-schema werden als volgt benoemd: fibrinogeen, I; protrombine, II; weefselfactor, III; geïoniseerd calcium, IV. Veel van de factoren met hogere Romeinse cijfers werden, zoals gezegd, ontdekt door arts-onderzoekers die het bloed van patiënten met aange- boren stollingsafwijkingen onderzochten. Door bloed met een stollingsafwijking te combine- ren met bloed van een andere patiënt met een stollingsstoornis konden aldus de afwijkingen onderscheiden worden. Daarna werd dan geprobeerd om uit normaal bloed, plasma, of serum, een corrigerende factor te isoleren.


































































































   33   34   35   36   37