Page 36 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 36

24 Bloedstolling en bloedingsneiging
Kadertekst II.1
De ontdekking van vitamine K20
Vitamine K werd ontdekt door Henrik Dam in 1929. Deze deed voedingsstudies bij kip- pen naar het effect van cholesterol in het voedsel. Bij een experiment met semi-gezuiverd voedsel - om bijvoorbeeld een laag cholesterolgehalte te verkrijgen - nam hij waar dat zijn proefdieren bloedingen kregen. Nader onderzoek toonde aan dat de stollingstijd van het bloed van de dieren was verlengd. Ook in andere laboratoria deed men dergelijk onderzoek maar in 1935 was Dam de eerste die claimde dat het om de depletie van een vetoplosba- re stof ging die was te kenmerken als een vitamine: een voor organismen zoals de mens noodzakelijke stof die in een zeer geringe hoeveelheid nodig is omdat deze niet wordt ge- metaboliseerd (co-enzym). Omdat bij deficiëntie daarvan bloedingen optraden noemde hij de stof vitamine K van ‘Koagulation’. In 1939 maakten Henrik Dam en Paul Karrer bekend dat zij het vitamine hadden weten te isoleren uit alfalfa. Edward A. Doisy en zijn mede- werkers isoleerden het bijna tegelijkertijd uit vismeel. Dam en Doisy deelden in 1943 de Nobelprijs voor Fysiologie of Geneeskunde voor respectievelijk de ontdekking van vita- mine K en de chemische karakterisering ervan.
Hier volgt een voorbeeld. Gedurende de periode 1944-1947 beschreef Paul Owren in Oslo een jonge vrouw die aan ernstige bloedingen leed. Het vermoeden was dat in haar bloed de protrombineconcentratie verlaagd was (hypoprothrombinemie), aangezien de protrombinetijd (PT) verlengd was. Nader onderzoek toonde aan dat de protrombine-concentratie helemaal niet laag was, zodat er een andere oorzaak moest zijn voor de verlengde PT. Daarna werd het ontbreken van een nieuwe factor (factor V) verondersteld, welke overeen bleek te komen met de labiele factor die Quick in 1943 had gepostuleerd.
Aan het einde van de jaren 1960 was het aantal bloedstollingsfactoren toegenomen van I tot XIII.23 Dit betrof echter slechts twaalf factoren, want factor VI werd weggelaten omdat van die veronderstelde entiteit niet kon worden bevestigd dat deze een rol zou spelen. Van protrombine (factor II) is al gezegd dat het een pro-enzym is. Het pro-enzym-karakter blijkt ook te gelden voor de factoren VII en IX-XIII. Weefselfactor (III), proaccelerine (V), anti- hemofiliefactor A (factor VIII) en uiteraard calcium (IV) bleken niet-enzymatisch van aard te zijn en worden gekarakteriseerd als cofactoren.
Het zou blijken dat de betrekkelijk vaak voorkomende bloederziekte hemofilie A wordt veroorzaakt door het ontbreken van een functionele ‘antihemofiliefactor’. Onderzoekers van Harvard University onderzochten of uit normaal bloed een fractie geïsoleerd kon worden die de verlengde stollingstijd van hemofiel bloed corrigeerde. Met behulp van aanzuren isoleer- den zij een fractie die uit een globuline bestond en die het stollingsdefect van hemofiel bloed corrigeerde. Dit werd eerst het ‘anti-hemophilic globulin’ (AHG) genoemd en later aangeduid als factor VIII.24 In hoofdstuk V zullen we zien dat ook in Nederland op dit gebied baanbre- kend werk werd verricht - onder meer door Simon van Creveld.
Rond dezelfde tijd dat een International Committee for the Nomenclature of Blood Coagulation Factors was ingesteld, groeide ook de behoefte om een eigen publicatie- kanaal voor de bloedstollingsonderzoekers op te zetten. Erwin Deutsch, Rudolf Jürgens en Fritz Koller (welke laatste we al zijn tegengekomen als eerste President van het ICTH) had- den de gelukkige inval om zowel hoogleraar Paul Matis als Schattauer Publishers te benaderen om dezen ervan te overtuigen dat een nieuw tijdschrift noodzakelijk was. De uitgever stem- de daarmee in. Om het internationale karakter van de onderneming te benadrukken kozen ze


































































































   34   35   36   37   38