Page 368 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 368

356 Bloedstolling en bloedingsneiging
tie in het bloedonderzoek. De oude garde had hun werk gebaseerd op ‘artefacts of biochemical experiments in an inappropriate environment (i.e., glass)’.14
Dit geheel van trombose- en hemostase-onderzoek en behandeling vormt een specifiek systeem dat kenmerkend was en is voor Nederland. De sociale contexten zijn immers ook bepaald door de wijze van financiering van universiteiten en academische ziekenhuizen, van bloedtransfusiediensten en bloedbanken, van trombosediensten, van opleidingen tot medische specialisten, van patiëntenverenigingen, van beroepsverenigingen, et cetera. Klaarblijkelijk zijn deze ‘instituten’ bevorderend geweest voor de excellente staat van dienst van de T&H- wetenschappen in ons land. In dit boek hebben we ook niet meer kunnen doen dan een eerste inventarisatie te maken van de veelheid aan betrokken instanties. In hoeverre deze constellatie afwijkt van die in het buitenland staat open voor verder vergelijkend (historisch) onderzoek.
Een directe lijn van de kliniek naar de biochemie van de bloedstolling verliep via patiën- ten wereldwijd met een bepaald stollingsdefect. In sommige gevallen werd de ontbrekende stollingsfactor vernoemd naar de ‘index’-patiënt zoals Hageman (XII), Christmas (IX) en Stuart-Prower (X); of naar de onderzoeker, zoals de von Willebrand-factor. Het toevoegen van een naam maakt de conditie van een patiënt universeel. Omgekeerd weerspiegelen stol- lingstesten niet per se de complexiteit van hemostase in vivo. Stollingstesten zijn echt in vitro: de arts moet de uitslagen interpreteren vanuit zijn klinische blik. Vandaar dat feitelijk met het woord bloedstolling dat wordt bedoeld wat zich in de reageerbuis afspeelt, terwijl dat wat er in het lichaam gebeurt onder de term hemostase valt. Laboratorium en kliniek kunnen dus ver van elkaar af staan, hetgeen wordt geïllustreerd door een uitspraak van epidemioloog Henrik Wulff in een boek over de ‘Principes’ van klinisch denken en handelen: ‘De clinicus die pro- beert bij de tijd te zijn zal zich dikwijls wat gefrustreerd voelen bij het lezen van medische tijdschriften. De meeste publicaties hebben te maken met laboratoriumonderzoek en dat is van geen onmiddellijk belang voor de medicus practicus.’15
Ondanks dat de uitslag van stollingstesten meestal niet één-op-één op de patiënt kan wor- den toegepast, betekenen meer laboratoriumdata wel dat de rol van de klinische blik geringer wordt. Het classificeren van ziekten en het diagnosticeren van de patiënt is ook wel uitgedrukt als ‘a halfway house between the uniqueness of the individual patient and the abstractions of laboratory science.’16
Wat we in dit concluderende hoofdstuk wél kunnen doen is een analyse maken van het spanningsveld tussen de natuurwetenschappen en de geneeskunde. De relatie tussen die twee is namelijk verre van onproblematisch. Een belangrijke oorzaak daarvoor is gelegen in het karakter van de geneeskunde als geneeskunst. Met geneeskunde als art wordt bedoeld dat de relatie tussen patiënt en arts méér is dan de toepassing van kennis op het medisch pro- bleem van de patiënt: de arts brengt ook de medische blik in stelling. Met de voortgaande ontwikkeling van de medische wetenschappen en van medische technologie lijkt de rol van de persoonlijke medische blik steeds geringer te worden. Wetenschap heeft de professionele identiteit van de arts getransformeerd; deze kan nu niet meer zonder het diagnostisch labora- torium en diagnostische apparatuur.
Medisch-historicus Russell Maulitz heeft laten zien dat met de opkomst van het bacterio- logisch laboratorium in de eerste decennia van de 20ste eeuw de arts een belangrijk deel van zijn autoriteit moest inleveren als gevolg van de uitslagen die uit het laboratorium kwamen. Het was ironisch dat toen dit eenmaal had plaatsgevonden, de prevalentie van infectieziekten afnam door verbeterde hygiënische omstandigheden. Maar de dominantie van laboratoria - of deze nu chemisch, fysiologisch of bacteriologisch waren - zou standhouden.17
Critici van de dominantie van medische technologie argumenteerden dat de data die voort-


































































































   366   367   368   369   370