Page 45 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 45
III. Trombosediensten 33
aan te dragen voor de wetenschappelijke problemen die zich rond de therapie met antistol- lingsmiddelen zouden voordoen.12
Voor specialisten was het onvoordelig om een NRK- of zelfstandige trombosedienst in te schakelen! Wanneer een antistollingstherapie onder de verantwoordelijkheid van de specia- list werd uitgevoerd kreeg deze per verrichting betaald en dus voor elke stollingsbepaling. De uiteenlopende belangen resulteerden erin dat in sommige grote steden er zowel een trombo- sedienst van het NRK bestond als een trombosedienst die door een ziekenhuis werd geëxploi- teerd. Als gevolg hiervan bestonden er in de jaren zestig meer zelfstandige trombosediensten dan dat er diensten onder het NRK vielen. Maar doordat het NRK krachtig georganiseerd was, had zij veel in de melk te brokkelen. De trombosediensten van het NRK droegen veel bij aan de professionalisering van de diensten en uiteindelijk aan de vorming van de Federatie van Nederlandse Trombosediensten in 1971.
Dat bij het opkomen van een infrastructuur nieuwe belangen ontstaan en bestaande belan- gen worden bedreigd, is vooral dan zichtbaar wanneer er een alternatieve infrastructuur wordt voorgesteld. Dat was het geval in Arnhem, waar men geen op de NRK-trombosediensten geënte organisatie wilde.13 Grondreden daarvoor was dat er in Arnhem een conflict ont- stond over de verantwoordelijkheid voor de behandeling met anticoagulantia. Met een NRK- trombosedienst zou de situatie ontstaan dat de medisch leider van de dienst de dosering voor- schrijft terwijl de behandelend arts zich van deze dosering zou kunnen distantiëren. Dan kon het zo zijn dat de behandelend arts zich niet meer met de behandeling van zijn patiënt inliet. Zo zou, aldus Arnhem, een situatie ontstaan waarin een medisch leider van de dienst - die de patiënt niet kent en nimmer ziet - de ‘touwtjes in handen houdt’.
Om ervoor te zorgen dat de ‘touwtjes’ in handen van de behandelend arts bleven, werd in Arnhem in november 1960 de Stichting ‘Bloedophaaldienst’ opgericht met als arbeids- terrein de gemeente Arnhem met ongeveer 125.000 inwoners. De verantwoordelijkheid van de Bloedophaaldienst begon bij het op de juiste wijze afnemen van het bloedmonster van de patiënt en eindigde na het vervoer van het bloedmonster met de aflevering op het laborato- rium dat de patiënt, in overleg met de behandelend arts, had aangewezen. Alle resterende handelingen lagen op het bordje van de behandelend arts: het stellen van de indicatie om over te gaan tot een behandeling met anticoagulantia, de regeling met de Bloedophaaldienst en het opgeven van de dosering van de antistollingsmiddelen, m.a.w. de behandeling van de patiënt in zijn totaliteit. Er zou geen rol van betekenis zijn voor de medisch leider van een trombosedienst.
III.5 Het afnemen van bloed
Zoals gezegd werd door de NRK ook een wetenschappelijke commissie voor de trombose- diensten ingesteld. Vanaf 1957 zou deze commissie wetenschappelijke bijeenkomsten orga- niseren. Eén van de meest invloedrijke wetenschappers tijdens die conferenties was E.A. (Fredi) Loeliger (zie over hem ook hoofdstuk VI). Het onderwerp waarvan hij duidelijk vol- ledig in de ban was geraakt en waarin hij zich decennialang zou vastbijten, was de betekenis en optimalisering van de protrombinetijdbepaling.14
Op de eerste conferentie in oktober 1957 sprak Loeliger over de protrombinetijdbepaling volgens Quick. Hij stelde dat de Quick-test een beperkt nut had voor het kwantificeren van de werking van het bloedstollingsproces. Die test analyseerde namelijk de, indertijd extra- vasaal genoemde, extrinsieke stolling, dat wil zeggen díe stolling waarbij de activering van protrombine tot stand komt door het ontstaan van weefseltromboplastine bij weefselbescha-