Page 46 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 46

34 Bloedstolling en bloedingsneiging diging. De beïnvloeding van de intravasale [later intrinsiek genoemde] bloedstolling (door
bloedtromboplastine) door de orale anticoagulantia werd daarbij niet gemeten.15
H.K. Kettenborg en Fredi Loeliger legden uit dat de ‘extravasale’ stolling wordt gemeten door bepaling van de protrombine-activiteit volgens de one-stage method van Quick ( 1951). Voor de ‘intravasale’ bloedstolling waren alternatieve bepalingen voorhanden, bijvoorbeeld de methode van Mayer (1957), of de heparinetolerantietest volgens Marbet (1955), of trom- belastografie volgens Haatert (1952) (zie ook afb. III.1).16
Loeliger benadrukte het belang van een goede communicatie tussen patiënt, behandelend arts en medisch leider van de trombosedienst.17 De patiënt diende de gegeven voorschriften nauwkeurig op te volgen, welke betrekking hadden op zowel de dosering als het waarschuwen van zijn behandelend arts in geval van het ontstaan van bloedingen. Ook moest de arts worden ingeseind wanneer een tandextractie of een operatie werd ondergaan, en in het geval van ernstige ziekteverschijnselen, ook wanneer zij niets met trombose van doen hadden.
Aan de verpleegkundige werden hoge eisen gesteld. Zij die het bloed afnam diende daarin zeer vaardig te zijn. Het moest gebeuren met een feilloze venapunctie. Ze diende te zorgen voor een goede verhouding tussen de citraat- of oxalaatoplossing enerzijds en het bloed ander- zijds alsmede voor een goede menging van beide stoffen. Loeliger: ‘Ook kijkt en vraagt de zuster naar de toestand van de patiënt. De verpleegster moet vaak persoonlijk of telefonisch in contact komen met de behandelende arts, die haar de uitslagen van het laboratoriumonderzoek vraagt, of inlichtingen over ziekte, toestand van het hart, en ‘medicamentenlijst’ van zijn patiënt meedeelt. Deze indrukken en inlichtingen over de patiënt brengt de zuster over aan de leider van de trombosedienst, voor wie deze indrukken de grondslag vormen van de dosering van het anticoagulans.’ Er werden hoge eisen gesteld aan het laboratorium. Opnieuw Loeliger daarover: ‘De laboratoriumassistente die de protrombine-activiteit en de heparinetolerantie bepaalt, behoort zich nauwkeurig te houden aan de voorschriften haar door de leider van de trombosedienst gegeven. De spoelster moet het glaswerk en de pipetten reinigen volgens de daartoe gegeven voorschriften.’
Afb. III.1
Uitleg van de bij de bloedstolling betrokken factoren volgens H.K. Kettenborg in 1956
(© NTvG, met toestemming)


































































































   44   45   46   47   48