Page 62 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 62
50 Bloedstolling en bloedingsneiging
Kadertekst IV.1
In de jaren vijftig kwam het wetenschappelijk werk op gang, hetgeen resulteerde in een reeks proefschriften18:
Spaander, J., Over het bewaren van Bloed. Proefschrift 1942. Uitg. Ploegsma, Amsterdam.
Blécourt, J.J. de, Transfusiereacties. Proefschrift 1948. Uitg. Eduard IJdo N.V., Leiden.
Mendes de Leon, D.E., Haemolytische anaemieën. Proefschrift 1954. Uitg. Scheltema en Holkema, Amsterdam.
Ottolander, G.J.H. den, Haemophilie, een studie over de verspreiding, oorzaak en therapie. Proefschrift, 1955. Uitg. Stenfert Kroese, Leiden.
Reepmaker, J., ABO antagonisme en morbus haemolyticus neonatorum. Proefschrift, 1955. Uitg. Stenfert Kroese, Leiden.
Reyden, G. van der, Onderzoekingen betreffende pyrogenen. Proefschrift, 1957. Uitg. Excelsior, Den Haag.
Vreeken, J., Trombelastografie. Proefschrift, 1957. Uitg. Excelsior, Den Haag.
Krijnen, H.W., Bereiding en enige eigenschappen van een gepasteuriseerde plasma-eiwitoplossing. Proefschrift, 1958. Uitg. Excelsior, Den Haag.
Goudsmit, R., Het gebruik van radioactief ijzer en radioactief chroom bij de diagnostiek van bloedarmoede. Proefschrift, 1958.
Scheltema & Holkema N.V., Amsterdam.
Rümke, P.H., Auto-antilichamen tegen spermatozoën als oorzaak van
onvruchtbaarheid bij de man. Proefschrift, 1959. Uitg. Excelsior, Den Haag.
verschillende disciplines zoals bloedtransfusiegeneeskunde, hematologie, pathologie, bloed- eiwitchemie, fysiologie en pathologie van bloedstolling, en de klinische toepassing hiervan. In 1952 werd Van Loghem lector Immunohematologie aan de Universiteit van Amsterdam en in 1959 buitengewoon hoogleraar Immunopathologie, een primeur voor de Europese univer- siteiten. Dit had tot gevolg dat het universiteitslaboratorium voor experimentele en klinische immunologie geïntegreerd werd in het CLB. Meer dan 60 promovendi bewerkten onder van Loghems leiding hun proefschrift.21
Een niet onbelangrijk onderdeel van de CLB-infrastructuur was de band ervan met de Militaire Bloedtransfusiedienst. Dit contact werd onderhouden door het hoofd van deze - in 1945 opgerichte - transfusiedienst, welke functie steeds werd vervuld door een staflid van het CLB. De werkzaamheden van de Militaire Bloedtransfusiedienst bestonden hoofdzakelijk uit het verrichten van bloedgroepbepalingen (het ABO-systeem en rhesusfactor D) van alle militairen, het opleiden van militair personeel in de bloedtransfusieleer en het inzamelen van bloed ten behoeve van de bereiding van bloedcomponenten voor het aanleggen van voorraden. Ook werd, in samenwerking met het CLB, door reserve-officieren van Gezondheid van de Militaire Bloedtransfusiedienst onderzoek verricht op het gebied van bloedtransfusie.
Per jaar volgden enkele honderden officieren en overige personeelsleden van de Genees- kundige Dienst van de Koninklijke Landmacht en van de Marine cursussen aan het CLB. De symbiose was vooral ook belangrijk omdat enkele officieren in het CLB te werk konden worden gesteld. Daar konden zij wetenschappelijk werk verrichten aan met bloedtransfusie samenhangende wetenschappelijke onderwerpen. Meerdere CLB-proefschriften kwamen op