Page 78 - Bloedstollig en bloedingsneiging
P. 78
Hoofdstuk VI
Van factor naar molecuul: Loeliger en Hemker
In voorgaand citaat doet Macfarlane de observatie dat er een tendens groeiende was om de bloedstolling te verklaren in moleculaire termen en biochemische processen. Deze ontwik- keling kwam voort uit een samengaan van de geneeskunde en de natuurwetenschappen. Nu hebben we gezien dat een dergelijk amalgaam niet gemakkelijk ontstaat. In dit hoofdstuk zullen we een voorbeeld bespreken van deze vermenging en versmelting: het ontstaan van een biochemisch onderzoeksprogramma in het stollingslaboratorium van Fredi Loeliger. De kartrekker van dat programma was Coen Hemker. Deze was begonnen als leerling van Van Creveld maar was spoedig ‘afgedwaald’ naar het Laboratorium Biochemie van de Universiteit van Amsterdam. Daar werd hij opgeleid in een strikt biochemisch onderwerp. In 1962 werd hij door Loeliger aangetrokken om in Leiden een biochemische aanpak te ontwikkelen. Al in 1973 vertrok hij naar de in oprichting zijnde Rijksuniversiteit Limburg in Maastricht (vanaf hier spreken we gemakshalve van de Universiteit Maastricht). Welke molecularisering van de bloedstolling vond door Hemker in die periode in Leiden plaats? Om dat te beantwoorden beginnen we eerst met een introductie van Fredi Loeliger die een decennium voorafgaand aan Hemkers komst in Leiden kwam te werken.
VI.1 Zwitserse precisie
Fredi Loeliger kwam in contact met de antistollingsbehandeling via Fritz Koller van het Kantonsspital te Zürich. Laatstgenoemde had gewerkt aan vitamine K en de betekenis er- van voor de bloedstolling.2 Net als Jordan in Utrecht wilde Koller de Quick-test toepassen voor de regulering van antistollingsbehandelingen met dicumarine-achtige preparaten. Maar in tegenstelling tot Jordan - die de eerste trombosedienst in Nederland oprichtte (zie hoofdstuk III) - trachtte Koller een decentraal systeem van bewaking van de antistolling te ontwikkelen. Volgens hem kon de laboratoriumcontrole overgelaten worden aan de individuele huisarts en aan de specialist, los van het ziekenhuis. In 1948 richtte Koller in een lege ruimte van het fysiologisch-chemisch laboratorium van de Universiteit te Zürich een stollingsbiochemisch laboratorium in. Loeliger kwam bij Koller te werken en zou promoveren op onderzoek naar factor VII.3 Maar omdat Loeliger vooral ook een goede opleiding aan het ziekbed wenste moest hij - naar Zwitserse normen - ook ervaring opdoen in een pathologisch-anatomisch laboratorium. Daarvoor sloeg hij zijn vleugels internationaal uit en deed die stage in Leiden bij G.O.E. Lignac. Naar eigen zeggen genoot Loeliger gedurende de jaren 1952/1953 daar alle vrijheid om zijn eigen interesses te volgen. Zo werkte hij ook op het serologisch labora- torium van de afdeling Inwendige Geneeskunde, dat onder leiding stond van Jaap Mulder, waar hij stollingsproeven deed met plasma van een patiënt met een verworven bloederziekte.4