Page 31 - AM SEPT 17 2020
P. 31

13
                        Djamars 15 sèptèmber 2020





                                                           E buki di Njoka (31)










         Het laatste gedeelte van de weg kon hij niet                               hem alles, wat hij moest weten, om gedoopt te ‘
         meer lopen — hij kroop vooruit — hij was geen                              worden. Njoka was bijna alles vergeten. Nu luisterde
         vlugge slang meer.                                                         hij weer graag naar die goede blanke man, die
         Kruipend kwam hij in Toera. ‘t Was al donker.                              zo veel van hem hield.
                                                                                    De Pater bad zachtjes met hem.
                                   Njoka gered.                                     Midden in de nacht zei Njoka : „Pater, ik ga
                                                                                    sterven, doop mij.”
         De Missionaris bad die avond weer in zijn                                  De Pater zag, dat hij zou gaan sterven, en hij
         kerkje bij Jezus.                                                          doopte hem.
         Lang en vurig bad hij voor zijn kinderen. Hij
         bad ook voor de arme, zieke negers, en vooral
         voor de stervenden.
         Eindelijk stond hij op, ging ‘t kerkje uit, en sloot
         de deur. Opeens hoorde hij zacht kuchen.
         Hij keek in ‘t donker om zich heen — en ‘t
         was of hij iets over de grond zag kruipen, langs
         de wand van ‘t kerkje.
         De Missionaris keek scherper — nu zag hij een
         donker lichaam, dat langzaam voortbewoog.
         De Missionaris voelde zijn hart kloppen,
         zieke neger zou zijn, die bij hem om hulp kwam.
         Hij vroeg : „ W i e zijt gij ? en wat doe je hier ?”
         Een heel zwakke, bange stem zuchtte : „Pater
         — Pater — doop mij — doop mij.”
         „ W i e zijt gij dan ?” vroeg de Missionaris.
         „ Ik ben — Njoka — Pater — ach Pater —
         doop mij — ik ga sterven.”
         De Missionaris voelde zijn hart kloppen.
         Njoka, zijn jongen ! Njoka, waar hij zo veel                               Toen Njoka gedoopt was, voelde hij zich blij en
         voor gebeden had !                                                         gelukkig.
         De Pater dacht niet aan zijn ondankbaar heengaan                           Met dankbare ogen keek hij de goede blanke
         — neen, hij voelde zich gelukkig, nu hij was                               aan — spreken kon hij niet meer. En öen paar
         teruggekeerd — nu hij hem kon helpen, kon redden.                          minuten later stierf hij.
         En hij boog zich naar Njoka, en zei teder:                                 De Missionaris knielde bij Njoka neer. In zijn
         „Njoka, ‘t is goed, dat je teruggekomen zijt. Wees                         ogen waren tranen — geen tranen van droefheid
         niet bang, Njoka, mijn jongen. Kom, ik V/il je                             om de dood van zijn jongen — maar tranen van
         helpen !”                                                                  geluk, omdat de ziel van Njoka gered was voor
         De Pater hoorde hem zuchten, en toen zei                                   O. L. Heer. Dankbaar keek de Pater naar omhoog, en zei :
         Njoka zacht : „Pater — u zijt goed — u zijt                                „O, God, ik dank U, dat Gij de gebeden van
         goed !”                                                                    mij en van mijn kinderen verhoord hebt. Ik dank
         De Missionaris zei dadelijk : „Njoka, O. L. Heer                           U, dat Gij deze afgedwaalde teruggebracht hebt.
         is goed —• die heeft je hier laten komen. — Ja,                            Ik dank U, dat Gij Njoka gered hebt.”
         Njoka, hier in ‘t kerkje heeft Jezus altijd gewoond
         — en Jezus heeft je gewacht en nu is Jezus blij,
         dat je terug gekomen zijt — Jezus wil je helpen
         — en je redden — vrees nu niet.”
         Njoka zei : „Ik was slecht — Pater — ik ga
         sterven — doop mij, dat ik nog — in de Hemel
         kan komen.”
         De Missionaris zei : „Kom, Njoka, in ons ziekenhuis,
         daar zult ge rusten — daar zal ik je dopen
         — en helpen naar de Hemel te gaan.”
         De Missionaris hielp hem naar ‘t kleine ziekenhuis.
         — O, nu zag de Pater, hoe erg ziek hij
         v/as. Hij kon helemaal niet meer gaan. In ‘t
         ziekenhuis verzorgde de Pater hem, als was hij
         altijd een trouw kind geweest.
         Hij ging naast Njoka’s mat zitten. Hij praatte
         zo goed en zo vol liefde met hem. — Hij leerde
   26   27   28   29   30   31   32   33   34