Page 18 - MIN JUS
P. 18

Gemeenschappelijk Hof van Justitie, het Openbaar Ministerie en de Orde van
               Advocaten.



               De memorie van toelichting bevat onvoldoende gegevens voor de
               beleidsanalytische en juridische toets.

               De Raad stelt vast dat de toelichting in het geheel voorbijgaat aan de principiele
               vraag in hoeverre het wenselijk dan wel noodzakelijk is dat de omvang van de

               rechterlijke toetsing wordt beperkt door de wetgever en de introductie van
               minimumstraffen van een dermate belang moet worden geacht dat de

               bestaande strafsystematiek dient te worden doorbroken.
               Ten aanzien van de invoering van minimumstraffen wenst de Raad op deze
               plaats reeds op te merken dat deze leidt tot beperking van de rechterlijke

               vrijheid bij het bepalen van de opte leggen straf. De Raad is van mening dat het
               tot de taak van de wetgever behoort om aan te geven of, en zo ja in hoeverre,

               bepaalde gedragingen als normoverschrijdend moeten worden beschouwd en
               welke ( strafrechtelijke) gevolgen daaraan dienen te worden verbonden.

               Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat het recht op behoorlijke rechtspraak
               meebrengt dat vastelling van normovertreding door de rechter geschiedt en dat

               deze voldoende ruimte dient te hebben om bij de bepaling van de op te leggen
               sanctie rekening te houden met de mate van schuld van de dader alsmede met
               de omstandigheden waaronder het strafbare feit plaatsvond. Tussen de

               bevoegdheid van de wetgever en het recht op een behoorlijke rechtspraak moet
               een zeker evenwicht worden gevonden. Indien de wetgever de rechter te weinig

               ruimte laat om tot een behoorlijke straftoemeting te komen, wordt aan het
               recht op een behoorlijke rechtspraak afbreuk gedaan. In dit kader vraagt de

               Raad zich af of er aanwijzingen zijn dat de rechter in de gevallen waarop het
               ontwerp ziet geen prudent gebruik heeft gemaakt van zijn in het vigerende

               strafstelsel gewaarborgde vrijheid inzake de bepaling van de op te leggen straf.
               Nu de toelichting over een dermate principieel punt zwijgt, acht de Raad thans
               geen rechtvaardiging aanwezig voor de voorgestelde wijzging.

               Daarnevens wijst de Raad op het feit dat hij advies heeft uitgebracht inzake een
               ontwerp-landsverordening strekkende tot de introductie van een geheel herzien

               Wetboek van Strafrecht. In het betreffende onderwerp is niet geopteerd voor de
   13   14   15   16   17   18   19   20   21   22   23