Page 16 - Het staatsrecht van het Mangkoenagarase Rijk
P. 16
Prangwadana een jaarlijkse toelage van 2000 Spaanse matten werd
toegekend. ')
Bij besluit van 29 juli 1808 no. 3 werd die toelage op 4000
Spaanse matten gebracht en aan de Vorst de verplichting op
gelegd een uit de drie wapens samengesteld korps tot een totale
sterkte van 1150 man geregeld te onderhouden. Aan dit korps
werd daarbij de naam van „Legioen van Mangkoe Nagoro" en aan
de Vorst zelf de rang van Kolonel en een jaarlijks inkomen van 6540
rijksdaalders gegeven. Sedert droeg de Vorst naast zijn gewone
titel dan ook nog die van Kolonel in dienst van Zijne Majesteit
de Koning van Holland.
Door deze benoeming tot Kolonel kreeg hij van de Regering
het recht om Europees costuum te dragen en „lenggah djadjar"
(op een ïij zitten even hoog en niet naast elkaar) met den Kei
zer. Aldus een aantekening in de Babad Panambangan in hand
schrift te raadplegen ter Astana Mangkoenagaran. )
2
Dit was niet de enige wat de tweede Vorst van het Mang-
koenagarase Huis aan zijn Huis had geschonken. Behalve aanzien
wist hij nog tot tweemaal toe gebiedsuitbreiding te erlangen. Het
1813 ' t0e " hem een nieuw a P ana ë e "" perpetuum groot
f at al1 door Raffles werd geschonken, „wegens zijn mede-
J J
optrekken naar Djocja". Daarna nog in 1830, als beloning voor
zijn bezetting van Sokawati tijdens de Java-oorlog (1830-1835)
een 500 tjatjah. In totaal bestond de Mangkoenagaran na 1830
dus uit 5500 tjatjah, althans in theorie.
Ofschoon de Java-oorlog nog niet ten einde was, kon men
toen zich al aan de werken des vredes wijden. Bij proces-verbaal
ddo. 13 Mei 1831 werd toen onder toezicht van resident J. F.
W. van Nes de grensscheiding in Goenoeng Kidoel tussen de
gemachtigden van de Mangkoenagara en van de Sultan van Djocja
bepaald. In hetzelfde jaar nog voerde men in Solo en Djocja bij
resolutie van 11 Juni 1831 de residentie-raad in. Deze juridische
maatregel werd in 1833 dooreen andere gevolgd. Bij Stbl. van
1833 no. 39 werd de juridische onafhankelijkheid (?) van Mang
koenagaran ten opzichte van de Soesoehoenan officieel kenbaar.
Zo bereidde men de algehele losmaking van het Mangkoena-
garase Rijk van zijn stam, waarover hierbeneden sprake is, voor.
^ ITOQ S wederoprichting van dit legercorps soms reeds eerder in
1798 geschied? Verg. Filet pag. 238.
2 ) Dit ter verbetering (?) van wat Rouffaer hiervoor schrijft op pag. 40.
10