Page 13 - Het staatsrecht van het Mangkoenagarase Rijk
P. 13

J
         eventueel  zou  kunnen  behouden.  )  En  zo  kwam  de  vrijwillige
         onderwerping  van  Raden  Mas  Said  aan  de  Soenan  even  buiten
        Soerakarta  tot  stand,  waarover  wij  reeds  aan  het  begin  van  deze
         paragraaf  hebben  gesproken.

          2.  De  ontwikkeling  van  het  Mangkoenagaranse  apanage
             van  gewoon  tot  erfelijk  apanage.
             Toen  Pangeran  Arja  Praboe  Prangwadana,  kleinzoon  van  de
         zo  bekend  geworden  Raden  Mas  Said,  zijn  acte van verband ddo.
         25  Januari  1796  ondertekende, ),  was  de  erfelijkheid  van  de
                                       2
         Mangkoenagaranse  landen  een  voldongen  feit  geworden.  Deze
         opvolging  in  het  grondbezit  was  echter  pas  in  1792  verzekerd.

             Slechts  noodgedwongen  berustte  Raden  Mas  Said  Soerja-
         koesoenia,  sedert  zijn  apanagering  als  Pangeran  Adipati  Mang-
         koenagara  bevestigd,  in  de  door  de  Compagnie  gegeven  oplos­
         sing.  )  Nog  immer  bleef  in  hem  de  hoop  levendig  te  gelegener
              s
         tijd  zijn  hartewens,  eenmaal  op  de  Mataramse  troon  te  zitten,
         vervuld  te  zullen  zien.  Vooral,  toen  de  Soesoehoenan Pakoe Boe-
         wana  111  opvolgd  werd  door  zijn  zoon  Pakoe  Boewana  IV  of
         Soenan  Bagoes,  die  hem  zeer  goedgezind  was,  en  hem  als  de
         werkelijke  pangeran  pinisepoeh  („Prins-Oudste",  een  prins  bij
         wien  men  om  raad  vraagt  of  aan  wien  men  de  hele  zaak  toe­
         vertrouwt)  beschouwde,  voelde  Pangeran  Adipati  Mangkoenagara
         de  vervulling  zijner  wensen  naderen.  Gezien  de  zwakke  positie
         van  de  Compagnie  in  die  tijd,  die  slechts  door  het  divide-et-
         impera-beginsel  haar  gezag  kon .handhaven,  kon  het  niet  anders
         ') De Jonge,  deel  X  pag.  LXXVIII.
         2 )Te vinden  in  het  Residentie-archief  te  Solo,  Rouffaer  pag.  38.
          Filet  in  zijn  boek  „De  verhouding  der  vorsten  op Java  en Madoera  tot de
          Ned. Ind.  Regeering" knoopt aan die erfelijkheid van  het Mangkoenagaranse
          apanage de juridische stelling vast, dat  de  sedert  dien (1796) door de Com­
          pagnie  (later het Gouvernement) met  de Soesoehoenan  gesloten  contracten
          hare  werking niet meer tot liet gebied van de Prins uitstrekken (pag.  240), in
          tegenstelling  met  die,  welke  voor  1796  zijn  tot  stand  gekomen,  waarvan
          hij  aanneemt,  dat  zij  zeer  zeker  ook  voor  de  Prins  bindend  zijn,  tenzij
          de  bepalingen,  daarin  voorkomende, uitdrukkelijk  met  het  oog  op  de  Soe­
          soehoenan  of  zijn  gebied  waren  gemaakt  (pag. 239).
            Een  toepassing  van  bovengenoemde  theorie  zien  we  in  de  strijd  over
          het  eigendomsrecht  van  de  Mangkoenagaranse  bossen.
         3 ) Men  liet  het  hem  ook  duidelijk  merken,  dat  hij  slechts  een  onderge­
          schikte  leenman  van  de Soesoehoenan  was;  tot  tweemaal  toe  moest  hij
          een  beëdigde  acte  van  onderwerping  zowel  aan  de Soesoehoenan  als aan
          de Compagnie  ondertekenen,  eerst  in  1772  daarna  in  1787.  Verg.  De
          Jonge  resp.  deel  XI  pag.  XXXVII  en  deel  XII  pag. 88  en  125.


                                                                     7
   8   9   10   11   12   13   14   15   16   17   18