Page 92 - Het staatsrecht van het Mangkoenagarase Rijk
P. 92
54. In verband gebracht met de hierboven aangehaalde regeling
van het rechtswezen in de gewesten Soerakarta en Jogjakarta
(Stbl. 1903 No. 8) brengt deze onderhorigheidsordonnantie ook
moeilijkheden met zich mee.
Volgens Stbl. 1921 No. 566 toch zou een M. N. Vorstenver-
want, die in Gouvt. gebied woont, doch tijdelijk in het gewest
Soerakarta verblijft en alhier een strafbaar feit pleegt, als Gou-
vernements onderhorige terecht moeten staan voor de Gouvt.
rechters, tegen de uitdrukkelijke bepaling van Stbl. 1903 No. 8 in.
Ook zou een in het gewest Soerakarta woonachtige verwant
van de Mangkoenagara, die zich in de Mangkoenagaranse en
clave Ngawèn bevindt om deze reden Gouvernements onderhorige
zijn. Pleegt hij daar een strafbaar feit, dan staat hij voor de
Gouvt. rechters te Jokja terecht. Mis! Op grond van Stbl. 1933
No. 442 staat die Vorstenverwant ongetwijfeld voor de Mang
koenagaranse rechtbank. )
1
55. Ten slotte zij hier nog erop gewezen, dat volgens door het
Eur. bestuur bevestigde aloude gebruik voor de overgang van de
ene onderhorigheidsgroep naar de andere de eis van inwoner
schap gedurende zes maanden gesteld wordt.
Anders Hageman in zijn „Handleiding tot de geschiedenis
enz. van Java", deel II, pag. 186. Volgens hem zouden de onder
danen van de Soesoehoenan pas na één jaar vestiging in de landen
van de Prins, hun onderdaanschap van het Soenanaat kwijt raken
en dat van de Mangkoenagaran verkrijgen.
Conform het eerder genoemde aloude gebruik nu, zijn Soe-
nans-onderhorigen alle Javanen, die zich voor goed in het gebied
van de Soesoehoenan vestigen en de Soenans-onderhorigen.die zich
tijdelijk (d.i. minder dan gedurende zes maanden) in het Mang
koenagaranse gebied bevinden, terwijl omgekeerd de Mangkoe
nagaranse onderhorigen, die zich tijdelijk (minder dan gedurende
zes maanden) in het Soenans gebied bevinden, Mangkoenagaranse
onderhorigen blijven evenals alle Javanen, die zich voor goed in
het Mangkoenagaranse gebied vestigen en (sedert Stbl. 1921 No.
566) geen Landsdienaren zijn, in welk geval zij dan steeds Lands-
onderhorigen zijn.
') Verg. verder Logemann's artikel in T. 147 pag. 399 e.v., speciaal pag.
412, over „De afbakening van rechtsmacht tussen Gouvernements-
rechters en Landschapsrechters".
86