Page 59 - !ROA2017-02
P. 59

Richtlijn Ontwerp Autosnelwegen 2017 | 27 november 2017









                      tabel 5.8. Minimale horizontale boogstralen bij kans op zichtproblemen
                                                                               boogstraal (afgerond)
                      afstand                   d z     d w      d c   120 km/u  90 km/u  70 km/u      50 km/u
                      stopzicht             2,50 m   1,25 m   2,30 m     2.000 m    540 m     190 m       50 m

                      Wanneer de waarden uit de tabel worden aangehouden bij linksdraaiende bogen, biedt dit een
                      extra zekerheid dat de boog voldoende zichtlengte biedt voor stopzicht. Voor een uitgebreidere
                      beschrijving van het bepalen van horizontale boogstralen bij kans op zichtproblemen wordt
                      verwezen naar het hoofdstuk over tunnels (paragraaf 9.2.3). Het toetsen van horizontale
                      boogstralen op deze manier houdt geen rekening met de hoogte van het zichtbelemmerend
                      object in relatie tot het verticale alignement.

                      afbeelding 5.6. Schematiseringen voor bepaling stopzicht in horizontale bogen met een zichtbelemmerend
                      object

                                                                                                   stopzicht








                      Om de afstand tussen de binnenkant kantstreep tot het zichtbelemmerend object (dz) te
                      benaderen op basis van stopzicht kan onderstaande formule gebruikt worden. Deze formule is
                      niet toepasbaar voor toetsing op anticipatie- en wegverloopzicht. Deze formule heeft een
                      benadering van +/- 10 centimeter.

                                                   c
                      d   R     R  2      L   2    d   d w  Hierin is:
                                           z
                                    h
                             h
                        z
                                           2       2
                      -  R h  : horizontale boogstraal (m);
                      -  L z  : zichtlengte (m), zie paragraaf 5.1.3;
                      -  d z  : afstand tussen binnenkant kantstreep en zichtbelemmerend object (m);
                      -  d w  : afstand tussen binnenkant kantstreep en waarneempunt bestuurder (m);
                      -  d c  : afstand tussen binnenkant kantstreep en controleobject (m).

                      zicht op het eind van de boog
                      In een horizontale boog moet het eind van de boog zichtbaar zijn voor het juist inschatten van
                      de booghoek en het tijdig herkennen van de verkeerssituatie stroomafwaarts. Bij grotere
                      booghoeken wordt de boogstraal te ruim ingeschat, waardoor de kans bestaat dat de boog met
                      een te hoge snelheid wordt bereden. Daarnaast moet een bestuurder voldoende zicht hebben om
                      te kunnen reageren op situaties die zich stroomafwaarts voordoen, zoals gelijkvloerse kruisingen
                      en eventuele wachtrijen aldaar.

                      Het zicht op het einde van een horizontale boog is te verbeteren door:
                      -  lussen en krappe horizontale bogen in toe- en afritten aan de binnenzijde open te houden
                        door beplanting, afschermingsvoorzieningen of andere zichtbelemmerende objecten zoveel
                        mogelijk te vermijden;
                      -  het weghalen of afschermen van eventuele misleidende elementen (voorkeursmateriaal bij
                        afscherming: groenblijvende beplanting).




                                                                                                  Pagina 59 van 168
   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64