Page 104 - !ROA2017-02
P. 104
Richtlijn Ontwerp Autosnelwegen 2017 | 27 november 2017
5.5.5 Afwatering
Indien ten gevolge van een verkantingsovergang (lokaal) niet aan het minimum afschot in het
dwarsprofiel voldaan kan worden, dient de langshelling zorg te dragen voor voldoende
ruimtelijke helling en daarmee voldoende waterafvoer. Met name het ontstaan van grotere
waterlaagdikten (2 à 3 mm en meer) moet voorkomen worden vanwege de vermindering van
het zicht dat daarbij optreedt (voornamelijk ten gevolge van spat- en sproeiwater) en vanwege
de geringere wrijving tussen de band en het natte wegdek.
Onder andere de regenduur en regenintensiteit zijn bepalend voor de optredende waterlaagdikte
en de lengte van de plassen op de weg. De volgende eisen liggen daarmee ten grondslag aan de
vormgeving en dimensionering van de verkantingsovergang:
- maatgevende regenintensiteit: 36 mm/h (0,6 mm/minuut);
- maatgevende regenduur: 5 minuten;
- waterlaagdikte: maximaal 2 à 3 mm;
- plaslengte: maximaal circa 10 m in één van de rijsporen.
Om invulling te geven aan deze eisen zijn de volgende ontwerpaspecten van belang:
- relatieve langshelling S in het verkantingsnulpunt;
- verticaal alignement;
- keuze van de wentelingsas;
- verhardingsbreedte (aantal rijstroken);
- ruimtelijke helling;
- verhardingstype;
- afwateringssysteem.
relatieve langshelling S
De relatieve langshelling S in het verkantingsnulpunt bepaalt de lengte van de
verkantingsovergang. Het verband tussen de lengte van de verkantingsovergang en de
hoeveelheid water op de verharding is lineair.
langshelling en ruimtelijke helling
Bij een toenemende langshelling (gemeten ter plaatse van de wentelingsas) neemt de omvang
van de waterlagen dikker dan 2,5 mm af. Bij welk hellingspercentage deze vermindering
optreedt, is afhankelijk van de situatie.
tabel 5.49. Grenswaarden ruimtelijke helling
ruimtelijke helling
langshelling
ingaande overgangsboog uitgaande overgangsboog
stijgend +1,5 % +2,0 %
dalend -2,0 % -1,5 %
In situaties met een ruimtelijke helling als in de tabel is genoemd, blijkt een aanzienlijke
reductie van de waterlaagdikte op te treden. Vermeden moet worden, dat de
verkantingsovergang onderaan een holle boog wordt gesitueerd.
Bij horizontale bogen met toepassing van (grotere) verkanting, wordt op eenzelfde
verhardingsbreedte de relatieve langshelling van de wegas vergroot om zo de verdeling van de
hoeveelheid water over de weg gelijk te houden (behoud van dezelfde stroomlijnen). Het doel
hiervan is te waarborgen dat een vermindering van de hoeveelheid water op de ene locatie niet
tot een grotere (te grote) waterlaagdikte op een ander locatie leidt.
Pagina 104 van 168