Page 52 - Het staatsrecht van het Mangkoenagarase Rijk
P. 52

16.  Naast  de  strafverordeningsbevoegdheid  moet  hier  de  belas­
               tingbevoegdheid  van  het  Mangkoenagarase  Rijk  afzonderlijk  wor­
               den  bekeken.  Behoudens  de  beperkingen,  die het politiek contract
               aan  het  Mangkoenagarase  Rijk  oplegt  t. a. v. de  heffing  van  be­
               paalde  belastingen  (wij  noemen  hier  b.v. het  contract  van  18 Mei
               1746  tussen  de  Compagnie  en  het  Hof  van  Soerakarta  gesloten),
               heeft  dit  Rijk  genoemde  bevoegdheid  van  huis  uit. ').
                   Van  deze  bevoegdheid  kan  het  in  de  practijk  echter  niet
               vrijelijk  gebruik  maken.  Het  moet  zich  immers  richten  naar  de
               wenken,  inzichten  en  wensen  van het  Gouvernement.  Zo  gebeurt
               het,  dat  het  Hoofd  van  het  Mangkoenegarase  Rijk  in  zijn  over­
               weging  bij  de  tot  stand  koming  der  belasting-pranatans  moet
              zeggen  van  „als  gevolg  van  de  unificatie  van  belastingen  in  ge­
              heel  Ned.  Indië  wordt  het  wenselijk  geacht  die  unificatie  ook  in
              het  Mangkoenagarase  Rijk  door  te  voeren"  en  „overeenkomstig
              de  wens  der  Regering  van  Nederlands  Indië  behoort  voor  het
              Mangkoenagarase  Rijk  te  worden  gestreefd  naar  invoering  van
              met  de  algemene  belastingen  in  hoofdzaak  overeenkomende  hef­
              fingen  naar  het  inkomen,  enz."
                  Bekijkt  men  de  thans  geheven  belastingen  dan  zal  men ont­
              waren,  dat  die  nagenoeg  copiën  zijn  van  die  van  het  Gouver­
              nement  b.v.  grondbelasting  (R.  1918  no.  6),  hoofdgeld  (R.  1936
              no.  5),  inkomstenbelasting  (R.  1933  no.  10),  landrentebelasting
              (R.  1917  no.  12),  loonbelasting  (R.  1936  no.  7),  motorrijtuigen­
              belasting  (R.  1935  no.  9),  personele  belasting  (R.  1922  no.  2),
              vermakelijkheidsbelasting  (R.  1925  no.  17),  voertuigenbelasting
              (R. 1925 no. 9),  het  vergunningsrecht  voorde verkoop  van  sterke
              drank  in  het  klein  (R.  1927  no.  2)  en  de  zegelverordening  (R.
              1935  no.  10).
                  Daar  men  de  belasting  in  arbeid  (persoonlijke  diensten) van
              de  belasting  in  geld  pleegt  te  onderscheiden,  moeten  we  nog
              even  onderzoeken  of  het  Mangkoenagarase  Rijk  deze  belasting
              mag  heffen.  Dit  blijkt  duidelijk  uit  de  nog  geldende  pranatans
             terzake,  opgenomen  in  R. 1936  no. 4 en die opgenomen in R. 1917
             no.  11.  Ook  hier  ontmoeten  we dezelfde Gouvernementele inmen­
             ging  als  boven.  Zeker  een  doorwerking  van  art.  46  Indische
             Staatsregeling.


             ')  Zie  voor  de wijze  van  belasting-aanslag  inde  Mangkoenagaran  van vóór
                de  reorganisatie  Adatrechtbundel  XXV  pag. 78-79.

             46
   47   48   49   50   51   52   53   54   55   56   57