Page 56 - Het staatsrecht van het Mangkoenagarase Rijk
P. 56

vonnissen  Staatsblad  1903  No.  8  jo. 7  (art.  2 § l).

                      22.   Voordat  wij  tot  de  bespreking  van  de  volgende  be­
                  voegdheid  van  het  Mangkoenagarase  Rijk  overgaan,  dienen  we
                  nog  melding  te  maken  van  het  feit,  dat  er  in  de  Mangkoenaga-
                  ran  behalve  de  in  hoofdstuk  II  en  de  in  paragraaf  20  genoemde
                  bestuurs-  en  politieambtenaren,  die  in  het  algemeen  belast  zijn
                  met  het  opsporen  van  strafbare  feiten  nog  andere  personen  be­
                  staan,  die  in  bijzondere  gevallen  belast  zijn  met  dezelfde  werk­
                  zaamheid.
                      Wij  bedoelen  de  bij  bijzondere  pranatans  bevoegd  ver­
                  klaarde  personen  tot  opsporing  van  strafbare  feiten  zoals  die,
                  welke  genoemd  zijn in  de pranatan  opgenomen  in  Rijksblad  1929
                 No.  16  (art.  8),  R.  1929  No.  19  (art.  16),  R.  1933  No.  10  (art.
                 69),  R. 1928  No.  4  (art.  27),  R.  1935  No.  9 (art.  21),  R.  1929
                 No.  5  (art.  10),  R.  1918  No.  9  (art.  54),  R.  1932  No.  12  (art.
                 16),  R.  1925  No.  11  (art.  12),  R.  1930  No.  2  (art.  19),  R.  1938
                 No.  2  (art. 9),  R.  1926  No.  16  (art. 18),  R.  1930  No.  17  (art.  2),
                 vermakelijkheidsbelasting?,  R.  1936  No.  13  (art.  13'),  R.  1933
                 No.  2  (art.  15 ),  R.  1926  No.  8  (art.  12),  R.  1926  No.  8 (art.
                               1
                 35'),  R.  1937  No.  7  (art.  13),  R.  1929  No.  4  (art.  14),  R  1932
                 No.  13  (art.  5), 'R.  1935  No.  10  (art.  119).


                 23.  De  rechtsprekende  bevoegdheid.
                     Sedert  wanneer  het  Mangkoenagarase  Rijk  een  eigen  zelf­
                 standige  rechtspraak  (al  of  niet  onder  supervisie  van  het  Soe-
                 nanaat)  heeft  gekregen,  weten  we  niet.  Wel  weten  we,  dat  er  in
                 1823  veranderingen  gekomen  zijn  in  de  behandeling  van  zaken
                 tussen  „onderdanen  van  den  Keizer  en  die  van  den  Prins  Prang
                 Wadana,  zowel  civile  als  criminele,  namelijk,  dat  dezelve  teregt
                 staan  voor  de  regtbank  van  dengene,  wiens  onderdaan  de  ge­
                 daagde  of  de  misdadiger  is",  terwijl  analoge  zaken  „vroeger  tot
                 de  regtcompetentie  der  regtbank  van  den  Keizer  behoorden"  (C.
                 F.  Winter  Sr.  in  I ijdschrift  voor  Ned.  Indië,  6e  jaargang,  1844
                 1  pag.  394  en  395).  Verg.  ook  het  medegedeelde  in  Adatrecht-
                 bundel  XXV  pag.  75-76,  dat  van  een  zeer  oude  godsdienstige
                 rechtspraak  spreekt.
                     Bovengenoemde  voor  ons  oncontroleerbare berichten  latende
                zoals  ze  daar  staan,  weten  we,  dat  de Mangkoenagaranse  recht-

                50
   51   52   53   54   55   56   57   58   59   60   61