Page 82 - Het staatsrecht van het Mangkoenagarase Rijk
P. 82
koenagarase Rijk toepasselijk zijn met dien verstande, dat de
daarin toegekende bevoegdheden van het Hoofd van Plaatselijk
bestuur en van het Hoofd van Gewestelijk bestuur worden uit
geoefend door respectievelijk de betrokken Regent, in overleg
met de Assistent-Resident en door het Hoofd van het Mangkoe-
nagarase Huis in overleg met de Gouverneur van Soerakarta.
Inzake de uitoefening van de z. g. n. Verwantenrechtspraak,
geregeld bij Stbl. 1903 no. 8 jo. R. 1917 no. 22, en R. 1935 no. 11.
Art. 2 van dit Staatsblad schrijft overleg door het Hoofd van
het M.N. Huis met het Hoofd van Gewestelijk bestuur voor, in
zake de uitoefening van genoemde rechtspraak en inzake de aan
wijzing van wie als regenten, districtshoofden en andere Inlandse
hoofden zullen worden beschouwd.
Inzake het toe te passen materieel recht, geregeld bij Stbl.
1911 No. 569 jo. R. 1920 no. 5.
Onder A ten vierde en B ten derde van art. 1 van genoemd
Staatsblad wordt gezegd, dat het toe te passen materieel recht
in de gewesten Soerakarta en Jogjakarta, behalve uit andere be
standdelen ook uit de door de Zelfbestuurder met medewerking van
het Hoofd van Gewestelijk bestuur vastgestelde verordeningen
bestaat.
Inzake het Vorstenlandse Grondhuurreglement Staatsblad 1918
No. 20.
De hoofdstukken III en IV van genoemd Staatsblad bevelen
het Inl. bestuur in overstemming met het Hoofd van Plaatselijk
bestuur bepaalde handelingen te doen, zoals het verlenen van de
verzekering aan de tot conversie bereid bevonden ondernemingen,
dat zij het genot van de tot voortzetting van hun bedrijf beno
digde grond zullen krijgen, bij beschikking volgens een door de
Gouverneur-Generaal vast te stellen model (art. 8'); de uitreiking
van genoemde beschikking, indien de in art. 11 no. 4 over enig
jaar of oogstjaar verschuldigde vergoeding niet binnen twee
jaar, zodat zij invorderbaar is in haar geheel, is aangezuiverd
(art. 8 ); en het uitgeven in huur van ten hoogste dertig jaar van
4
landbouwondernemers als bedoeld in art. 1 van tot het vrijdomein
van het leenrijk behorende gronden.
76