Page 122 - !ROA2017-02
P. 122

Richtlijn Ontwerp Autosnelwegen 2017 | 27 november 2017









                      Bij het invoegen, samenvoegen, uitvoegen en splitsen is het convergentie- dan wel
                      divergentiepunt vormgegeven als een puntstuk. Het puntstuk moet redresseermogelijkheden
                      bieden, wat wil zeggen dat bestuurders het puntstuk bij een noodzakelijke koerscorrectie veilig
                      moeten kunnen overrijden. Daarom wordt het op gelijke hoogte met de aanliggende rijbanen
                      gerealiseerd.

                      Wanneer een puntstuk van een convergerende discontinuïteit en een puntstuk van een
                      divergerende discontinuïteit dicht bij elkaar liggen mag er geen sprake zijn van een
                      aaneengesloten verharding van de drie rijbanen om te voorkomen dat er over de puntstukken
                      wordt gereden om oneigenlijk van rijbaan te wisselen.

                      De ligging van het puntstuk ten opzichte van andere markeringselementen wordt beschreven in
                      de Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen.

                      Een puntstuk heeft dezelfde dwarshelling als de aanliggende (linkse) doorgaande rijbaan, zodat
                      er geen (of zeer beperkt tot maximaal 10 cm) hoogteverschil in het puntstuk zit. Een eventuele
                      (verdere) overgang van de verkanting vindt plaats:
                      -  bij een toeleidende rijbaan: stroomopwaarts van het punt waarop de verharding van de
                        toeleidende rijbaan samenkomt met de verharding van de doorgaande rijbaan;
                      -  bij een afbuigende rijbaan: stroomafwaarts van het punt waarop de verharding van de
                        afbuigende rijbaan los is van de verharding van de doorgaande rijbaan.

                      Het puntstuk heeft een verlopende breedte tot het maximum van 2,70 m. De 2,70 m is een
                      afgeleide van de rijstrookbreedte: aan beide zijden van het puntstuk is een kantmarkering en
                      een tussenruimte met de breedte van de kantmarkering aanwezig (zie afbeelding 6.4). Deze
                      breedte bepaalt samen met de hoek tussen de rijbanen de vormgeving van het puntstuk. De
                      hoek tussen de rijbanen is afhankelijk van het type discontinuïteit, zie hiervoor de paragrafen
                      6.2 t/m 6.6.

                      Afbeelding 6.4. Dimensionering puntstuk
















           6.1.4      Gaping
                      Bij uitvoegingen en splitsingen divergeren de rijbanen ter plaatse van de punt van het puntstuk
                      onder een hoek (tg ). Om de opvallendheid van het beslispunt te vergroten en om de
                      vormgeving van het divergentiepunt vloeiend te laten verlopen, wordt deze hoek voorzien van
                      een afronding. Deze afronding wordt ‘gaping’ genoemd, zie

                      afbeelding 6.5. De breedte van gaping is nooit breder dan 1,0 m, om inhalen binnen één
                      rijstrook te voorkomen. De lengte van de gaping bedraagt minimaal 80 m en maximaal 150 m.
                      De vluchtstrook met standaardbreedte schuift mee met de verschoven kantstreep.

                      afbeelding 6.5. Gaping


                        Pagina 122 van 168
   117   118   119   120   121   122   123   124   125   126   127