Page 45 - !ROA2017-02
P. 45
Richtlijn Ontwerp Autosnelwegen 2017 | 27 november 2017
In extreme gevallen functioneert een weefvak zelfs als een ‘gewone’ in- of uitvoeging met name
bij symmetrische weefvakken. Voertuigen die een doorgaande stroom verlaten, laten in dat
geval geschikte hiaten achter voor voertuigen die in deze stroom willen invoegen.
Het grootste negatieve effect op de capaciteit heeft een weefvak waarvan één van de kruisende
stromen duidelijk groter is dan de andere kruisende stroom.
ad 5). De verkeerssamenstelling beïnvloedt de capaciteit door de snelheid waarmee
weefbewegingen kunnen plaatsvinden. Voertuigen met een lager acceleratievermogen en/of
grotere voertuiglengte beïnvloeden de capaciteit negatief, omdat de hiaatacceptatie aanzienlijk
lager ligt. Concreet betekent dit, dat bij het ontwerp van een weefvak rekening gehouden dient
te worden met het aandeel vrachtverkeer.
ad 6). Bij aanzienlijke snelheidsverschillen tussen de toeleidende rijbanen, beïnvloedt dit
snelheidsverschil de snelheid op beide rijbanen. Indien de snelheid van de wevende stromen
daalt tot beneden de snelheid waarbij normaal gesproken de capaciteit wordt gehaald, ontstaat
capaciteitsverlies. De kans hierop treedt met name op bij ongelijkwaardige weefvakken, waarbij
er sprake is van een weefvak tussen een toe- en een afrit (zie paragraaf 6.6).
4.5.9 Strookbeëindiging
De capaciteit van een situatie met rijstrookbeëindiging is gelijk aan de capaciteit van het aantal
rijstroken stroomafwaarts van de rijstrookbeëindiging. Zie hiervoor tabel 4.2. De richtlijnen die
gelden voor dimensionering van een rijstrookbeëindiging zijn beschreven in paragraaf 6.7.
Een rijstrookbeëindiging kan worden toegepast zodra een reductie van het aantal rijstroken uit
het oogpunt van capaciteit mogelijk is. Dit kan het geval zijn:
- stroomopwaarts van een invoeging op toerit: stroomopwaarts van een invoeging wordt op de
toerit altijd een rijstrookbeëindiging toegepast indien dit uit het oogpunt van capaciteit
mogelijk is. Zie afbeelding 4.14;
- stroomopwaarts van een samenvoeging: stroomopwaarts van een samenvoeging wordt op de
rijbanen waar dit uit het oogpunt van capaciteit mogelijk is een rijstrookbeëindiging
toegepast. Zie afbeelding 4.17;
- stroomafwaarts van een samenvoeging: het is denkbaar dat na samenvoeging de som van het
aantal rijstroken die voor het convergentiepunt aanwezig waren, na het convergentiepunt niet
meer nodig zijn uit het oogpunt van capaciteit. Zie afbeelding 4.18;
- stroomafwaarts van een splitsing of uitvoeging: na afsplitsing of uitvoeging van een deel van
de verkeersstroom, kan een rijstrook worden afgestreept indien dit uit het oogpunt van
capaciteit mogelijk is. Voor een situatie met een uitvoeging zie afbeelding 4.15;
- bij beëindiging van een lange en/of steile verticale opgaande helling: de extra (inhaal)strook
die ten gevolge van de grote snelheidsverschillen bij een lange en/of steile verticale
rechtstand werd toegevoegd, kan worden beëindigd zodra de snelheidsterugval van het
vrachtverkeer weer kleiner is dan 20 km/u.
Ook kan een rijbaanversmalling noodzakelijk zijn ten gevolge van een dwangpunt.
Rijstrookbeëindigingen worden niet toegepast in weefvakken.
4.5.10 Extra rijstrook
De capaciteit van een situatie met extra rijstrook is gelijk aan de capaciteit van het aantal
rijstroken stroomopwaarts van de rijstrooktoevoeging. Zie hiervoor tabel 4.2. De richtlijnen die
gelden voor de dimensionering van het begin van een extra rijstrook zijn beschreven in
paragraaf 6.8.
Pagina 45 van 168